Bona fide - bet. in ’t algemeen: „te goeder trouw”. Bij de Rom. juristen komt de term voor in deze verbindingen:
1) bonae fidei possessio, het bezit eener zaak, waarop men meent recht te hebben, ook al behoort zij een ander toe;
2) obligatio bonae fidei, de verbintenis welke een vrijere beoordeeling door den rechter, een rekening houden met de eischen van goede trouw en billijkheid, toeliet. Uit deze verbintenissen sproten voort de actiones bonae fidei.
Tegenwoordig verstaat men in den effectenhandel onder b. f. houder van een effect veelal den houder, die geen speculatieve oogmerken heeft.