Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boers (carolus)

betekenis & definitie

Boers (carolus) - geb. te Voorschoten, 6 Juni 1746, studeerde te Utrecht en te Groningen in de godgeleerdheid, promoveerde tot theol. doct. te Utrecht 6 Dec. 1768 op een dissertatie Exhibens specimen observationum ad nuperam N. T. versionem Brittannicam ab E. Harwood; was als predikant werkzaam te Rosendaal (15 Jan. 1769—16 Sept. 1770), Waddingsveen (1770—75), Muiden (1775— 76), Amersfoort (1776—77) en Haarlem (1777—16 Mei 1779); en werd in 1779 benoemd tot hoogleer, bij de theolog. faculteit te Leiden en tevens tot regent van het Staten-college aldaar, terwijl hij in 1795 als aanhanger der stadhouderl. partij werd ontzet van zijn professoraat. In 1802 werd hij opnieuw benoemd; overl. 20 Mei 1814. Hij was een zeer geleerd man en een ijverig docent. Bekend is zijn zeer geprezen: Handboek voor jonge predikanten (Leiden 1807).

< >