Boerhaave (herman) - ook geschreven Boerhave, geneeskundige en natuuronderzoeker, geb. te Voorhout bij Leiden in 1668, overleden te Leiden in 1738. Hij studeerde hier in de philosophie, de theologie, de wiskunde en de medicijnen. Aanvankelijk had hij het plan theoloog te worden, maar door een uitlating over Spinoza werd hij van atheisme verdacht, zoodat hij zich noodgedwongen tot de medische wetenschap wendde. Hij promoveerde in 1693 te Harderwijk en vestigde zich als practizeerend arts te Leiden, waar hij in zijn vrijen tijd onderwijs gaf aan studenten.
In 1701 benoemde men hem tot lector en in 1709 tot gewoon hoogleeraar in de medicijnen, welk ambt hij tot zijn dood bekleedde. Tal van jaren was hij ook met het onderwijs in plantkunde en chemie belast. B. was een man van groote beteekenis en kennis, die met buitengewone bekwaamheid de feiten der natuurwetenschap in de medische wetenschap wist toe te passen. Hij is de eerste geweest, die geregeld klinisch onderwijs gaf. In zijn beroemde werken, die in bijna alle Europeesche talen en zelfs in het Arabisch zijn vertaald (Institutiones medicae in usum annuae exercitationes domesticae, 1708, en Aphorismi de cognoscendis et curandis morbis, 1709; stelde hij een systeem van de medische wetenschap op, waarbij hij den nadruk legde op de beteekenis van de exacte physische methoden voor de physiologie. B. is de stichter geweest van een afzonderlijke medische richting en heeft tal van beroemde leerlingen gehad, zooals b.v. Albrecht von Haller. Linnaeus, die hem enkele jaren voor zijn dood te Leiden bezocht, heeft veel aan hem te danken. Niet als medicus alleen, ook als chemicus mocht B. zich in een wereldberoemden naam verheugen.
Het hoogleraarsambt in de chemie werd door hem aanvaard met eene rede „over de wijze, waarop de chemie haar eigen dwalingen verbetert.” (21 September 1718). Hij legde dit ambt neer op den 28sten April 1729. Beroemd is ook zijne rede „over het verkrijgen van zekerheid op het gebied der natuurkunde”. (8 Februari 1715). Op expeirmenteel gebied zijn slechts te noemen een drietal verhandelingen „Proeven genomen met kwik”, waarin hij het bewijs wil leveren, dat de metalen niet kunnen worden getransmuteerd in den zin der alchimisten. Zijn grooten roem als chemicus heeft hij vooral te danken aan zijn leerboek Elementa chemiae dat, oorspronkelijk in het Latijn geschreven, in vele talen werd overgezet.
In dit werk heeft hij ook zijne opvattingen over tal van problemen, die de chemici van zijnen tijd bezig hielden, uitvoerig uiteengezet. De stad Leiden richtte een gedenkteeken voor hem op met zijn lijfspreuk: Simplex Sigillum Veri (Eenvoud is het kenmerk van het ware). Zie over hem o. m. E. C. van Leersum, Boerhaaviana, in Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1916.