Boedelbeschrijving - of inventarisatie, het opmaken van een staat van een boedel en ook die staat zelf. (Zie ook INVENTARIS). Het opmaken van een boedelbeschr. is in vele gevallen wettelijk voorgeschreven; zoo in artt. 182, 407, 444. 520, 633, 830, 866, 880, 1027, 1037, 1067, 1065, 1071, 1119, 1174 B.W.; art. 94 Fw. In artt. 678—682 Rv. worden eenige bepalingen gegeven, waaraan zij dan naar vorm en inhoud moet voldoen. — Voorrecht van b. (beneficium inventarii) noemt men het recht, dat een erfgenaam heeft, een erfenis te aanvaarden zonder gevaar te loopen in eigen vermogen voor de schulden van den erflater te worden aangesproken, indien achterna mocht blijken, dat de baten door de schulden worden overtroffen. Bij aanvaarding onder voorr. van boedelbeschr. blijven eigen vermogen en dat der nalatenschap geheel gescheiden.
De erfgenaam kan vorderingen, welke hij op de nalatenschap heeft, doen gelden (1078 B.W.). (Voor die vorderingen is de verjaring kr. art. 2028 B.W. geschorst.) Heeft hij uit eigen middelen schulden der nalatenschap betaald, zoo treedt hij van rechtswege in hare desbetreffende rechten (1438 B.W.). — De erfgenaam, die van het voorrecht wil gebruik maken, moet daarvan eene verklaring afleggen ter griffie der rechtbank (1075 B.W.). Het voorr. gaat verloren, indien de erfgenaam willens en wetens en te kwader trouw eenige goederen, tot de nalatenschap behoorende, niet op de b. heeft gebracht, of indien hij zich aan verduistering van goederen, tot de erfenis behoorende, heeft schuldig gemaakt (1077 B.W.). De erflater kan het gebruik maken van het voorr. niet uitsluiten (1089 B.W.). — De bepalingen omtr. het voorr. v. b. zijn te vinden in artt. 1075—1089 B.W., in welke artt. ook wordt geregeld de wijze, waarop de vereffening der nalatenschap moet geschieden. In sommige gevallen mag eene nalatenschap kr. de wet niet anders dan onder voor. v. boed. worden aanvaard. Zoo in artt. 459 (minderj. erfgenaam), 606 (erfgenaam staat onder curateele), 880 (Staat als erfgenaam) B. W., art. 41 Fw. (erfenissen, gedurende het faillissement aan den gefailleerde opkomende). — Vergel. verder nog de artt. 533, 540, 644,1019,1092, 1096,1702 B. W.