Bodemerij - overeenkomst, waarbij geld wordt verschaft onder verband van schip, lading of beide, met dien verstande, dat indien het verbondene behouden ter plaatse zijner bestemming aankomt, de geldschieter recht heeft op teruggave van de hoofdsom en bovendien op eene premie, maar indien het verbondene geheel of gedeeltelijk door de gevaren der zee vergaat of vermindert, deze voor hoofdsom en premie niet meer ontvangt, dan op hetgeen overblijft kan worden verhaald. Zij wordt geregeld in artt. 569 —591 K.; zie ook artt. 758, 342, 372 K. — Reeds in de oudheid was eene dergel. overeenkomst bekend (Lat. pecunia trajectitia, foenus nauticum). De wet onderscheidt haar in uitgaande bod. (welke voor het aanvaarden der reis wordt gesloten) en bod. uit noodzaak (op reis, door den schipper aangegaan, ten einde zich noodzakel. middelen te verschaffen).
De onderscheiding heeft belang voor den voorrang (581, 3136 en 9 K.) en voor het dragen van averij (589 K.). Verder heeft de reeder bij bod. uit noodzaak, daar deze door den schipper wordt aangegaan, recht van afstand. — Bod. moet schriftelijk worden gesloten (570 K.) en worden ingeschreven ter griffie der rechtbank (571 K.). Het stuk, waarin de overeenkomst is vervat,heet bodemerijbrief (573 K.). Is deze aan order gesteld, dan kan de geldschieter zijn rechten door endossement overdragen (573 K). — De uitgaande bod. is geheel in onbruik geraakt en vervangen door andere vormen van crediet, zooals het scheepsverband, het vrachtvoorschot, de diskonteering van wissels met dokumenten, enz. Ook de bod. uit noodzaak heeft haar beteekenis verloren, nu, bij de betere communicatiemiddelen, den schipper op andere wijzen geld of crediet kan worden verschaft. Bovendien maakt de verzekering mogelijk elk risico te dekken.