Blumenthal (leonhard, graaf von - Een Pruis, generaal, afstammeling van eene oud-adellijke familie uit Pommeren, geb. 30 Juli 1810 te Schwedt, werd reeds in 1827 benoemd tot tweeden-luitenant in het reserve-garderegiment. In 1844 werd hij bevorderd tot eersten-luitenant en, na verschillende detacheeringen, werd hij in 1849 benoemd tot kapitein bij den gener. staf. Als chef van den staf van het nieuw gevormde Sleesw.-Holst.sche leger maakte hij in 1849 den veldtocht in Sleeswijk mede. Na tot kolonel opgeklommen te zijn, nam hij als chef van den staf van prins Friedrich Karl in 1864 deel aan den veldtocht in Sleeswijk-Holstein en onderscheidde zich bij Arnis, bij de bestorming van de Düppeler schansen en bij den overtocht naar Alsen.
Gedurende den oorlog werd hij bevorderd tot gener.-majoor, kreeg na den vrede het bevel over de 7e Brigade in Bromberg en later over de 30e Brigade in Keulen. In den oorlog van 1866 tegen Oostenrijk trad hij op als chef van den staf van het 2e leger onder kroonprins Friedrich Wilhelm en droeg niet weinig tot den gunstigen afloop der operatiën bij. Na den oorlog werd hij benoemd tot luiten.-generaal en belast met het bevel over de 14e divisie te Düsseldorf. Tijdens den Fr.-D. oorlog 1870/’71 was hij werkzaam als chef van den staf van het 3e Duitsche Leger onder den kroonprins van Pruisen en speelde als zoodanig, en ook bij de gewichtige beraadslagingen in het Groote Hoofdkwartier, een voorname rol. Na dezen oorlog werd hij benoemd tot commandeerend generaal van het 4e Armeekorps en in 1883 tot graaf verheven. Na in 1888 bevorderd te zijn tot gener.veldmaarschalk, overl. hij 22 Dec. 1900 op zijn landgoed Quellendorf bij Köthen. Na zijn dood werd door graaf Albrecht von Blumenthal uitgegeven: „Tagebücher des Generalfeldmarschalls Grafen von Blumenthal aus den Jahren 1866 und 1870— 1871”, Stuttgart 1902.