Blücher (Gebhard Leberecht von), Vorst van Wahlstatt, Pruis, veldmaarschalk, één van de merkwaardigste figuren uit de Duitsche vrijheidsoorlogen, afstammeling van een oud-adellijk geslacht, dat volgens overlevering in de 12e eeuw met Hendrik den Leeuw naar Mecklenburg kwam, werd 16 Dec. 1742 te Rostock geboren. Zijn eerste jeugd bracht hij door op het stamgoed Groot-Rensow in Mecklenburg, waar hij, behalve in lichamel. oefeningen, weinig opvoeding genoot. Op zijn 14e jaar werd hij naar zijn zwager, den Zweedschen kamerheer von Krackwitz te Rügen gezonden, doch ook hier werd zijn geestel. opvoeding vrijwel verwaarloosd. Weldra nam hij dienst in een Zweedsch huzarenregiment en werd in den Zevenjar. oorlog, toen hij bij Suckow in Pommeren op veldwacht stond, door eene afdeeling van het Pruis, regiment Zwarte Huzaren gevangen genomen.
BI. maakte zulk een gunstigen indruk op den commandant van dit regiment, den luiten.-kolonel von Belling, dat deze wist te bewerken, dat B. tegen inwisseling van een gevangen genomen Zweedsch officier uit den Zweedschen dienst ontslagen werd en in Pruis, dienst overging. Hij kwam nu als kornet bij Belling’s regiment, werd na eenige maanden bevorderd tot tweeden-luitenant en spoedig daarna tot eerstenluitenant. Op aandringen van Belling trachtte B., ook na den oorlog, door wetenschappel. studie in te halen wat aan zijne opvoeding ontbroken had; toch heeft hij zich nooit tot de studie aangetrokken gevoeld, doch zich, ook later, in de eerste plaats een man van de daad betoond. Vandaar, dat hij als veldheer geene zorgvuldige berekening kende, doch er op los sloeg als, naar zijne meening, door een aanval de overwinning kon worden bevochten. In 1771 werd B. tot ritmeester bij den staf bevorderd. Daar echter de jongere ritmeester von Jägerfeld vóór hem in de ranglijst geplaatst werd, vroeg hij in 1772 in korte bewoordingen zijn ontslag, dat hem door Frederik den Groote met de woorden: „De ritmeester von B. wordt hierbij ontslagen en kan naar den duivel loopen” verleend werd. B. trad nu in het huwelijk met eene dochter van den Saks. kolonel von Melding en kreeg van zijn schoonvader het landgoed Gerissunde op voordeelige voorwaarden in onderpacht. Dit goed werd op voorbeeldige, bijna milit. wijze door hem bestuurd, zoodat hij weldra zeer rijk was en na eenige jaren het landgoed Groot-Raddow in Pommeren kon koopen.
Intusschen zocht hij meermalen gelegenheid, weder in het leger te treden, doch daar dit niet scheen te kunnen geschieden zonder achter den ritmeester von Jägerfeld geplaatst te blijven, trok B., die zulks als eene vernedering voelde, zich telkenmale terug. Na de troonsbestijging van Friedrich Wilhelm II (1786) trok hij bij een in de nabijheid van zijn landgoed gehouden manoeuvre, welke hij te paard als toeschouwer bijwoonde, de aandacht van den koning en trad weder in het leger. In 1787 kwam hij als majoor bij hetzelfde regiment, waartoe hij vroeger behoord had en werd in de ranglijst vóór den majoor von Jägerfeld geplaatst. Toen de oorlog tegen de Fr. republ. uitbrak, streed hij onder veldmaarschalk von Möllendorf en onderscheidde zich in 1793 en ’94 aan het hoofd van zijn regiment bij Orchies, Luxemburg, Frankenstein, Oppenheim, Kirchweiler en Edesheim. Na het gevecht bij Kirchweiler (1794) werd hij tot generaal benoemd en in 1795 werd hij belast met het bevel over een observatiekorps aan den Neder-Rijn. In 1802 maakte hij zich meester van Erfurt en Mühlhausen en werd daarna gouvern. van Münster. In 1806 voerde B. bij Auerstädt de voorhoede aan, doch werd verslagen en kon slechts 5.000 man uit het gevecht redden. Versterkt met eenige vluchtig verzamelde troepen, dekte hij den terugtocht van den vorst van Hohenlohe naar Prenzlau, waar deze moest capituleeren.
Toen B. dit vernam, vereenigde hij zich met de overblijfselen van het korps van den hertog van Weimar en trok naar Lübeck. Hierdoor redde hij de rest van het Pruis, leger van eene scherpe vervolging; Bernadotte, Soult en Murat volgden hem en sloten hem te Lübeck in. Gedwongen door gebrek aan levensmiddelen en munitie, moest B. 7 Nov. 1806 capituleeren; hij werd gevangen genomen, doch reeds den 27 Febr. 1807 tegen den Fr. generaal Victor uitgewisseld. Na den vrede van Tilsit was B. eerst werkzaam aan het ministerie van oorlog, waar hij met allen ijver de plannen van Scharnhorst bevorderde, en werd daarna belast met het commando in Pommeren. Hier ijverde hij zeer voor de reorganisatie van het Pruis, leger en voor verbetering van de tactiek, doch werd, toen zulks bekend werd, door invloed van Napoleon ontslagen. Hij leefde vervolgens in Silezië, tot hij in 1812, toen Pruisen weder openlijk als vijand van Frankrijk optrad, aan het hoofd werd gesteld van het Silez. leger, dat aanvankel. slechts 25.000 man telde, doch spoedig door 13.000 Russen, onder Winzingerode, versterkt werd. De 70-jar. B. ging vol ongeduld Napoleon te lijf, doch werd 2 Mei 1813 bij Lützen verslagen.
Niettegenstaande de pogingen van Napoleon om eene scheiding der bondgenooten te bewerken, vereenigde B. zich na den slag bij Lützen met de Russen en werd op 20 en 21 Mei de slag bij Bautzen geleverd, waarin B. het centrum commandeerde en krachtig standhield. De verbondenen moesten echter op de Oderlinie terugtrekken. Nu deden zich de gevolgen gevoelen van de werkzaamheid van B. en Scharnhorst in vredestijd. Spoedig kon het Pruis, leger worden versterkt en daar ook de Russ. korpsen Langeron (40.000 man) en Sacken (10.000 man) onder de bevelen van B. gesteld werden, had het Sil. leger weldra weder eene sterkte van 100.000 man met 330 vuurmonden. Onmiddellijk na het eindigen van den wapenstilstand van Poischwitz, welke 4 Juni gesloten was, brak B. op (18 Aug.) en wierp de Franschen over den Bober terug. Daar hij echter de besliste order had, voorloopig geen overmachtige Fr. strijdmachten aan te vallen, trok hij, toen Napoleon een leger van 130.000 man tegenover hem verzamelde, tot Jauer terug. Napoleon, die daardoor in den waan verkeerde, dat B. zich voorloopig rustig zou houden, trok, toen hij de tijding kreeg, dat Dresden door de uit Bohemen oprukkende verbondenen bedreigd werd, met een groot deel van zijne troepen naar Dresden en liet tegenover B. slechts 80.000 man onder Macdonald aan de Katzbach achter. B. rukte nu onmiddellijk op, om Macdonald aan te vallen; deze, die eveneens ten aanval voorwaarts was gegaan, leed in den slag aan de Katzbach (26 Aug. 1813) een volslagen nederlaag.
B. liet de Franschen onmeedoogend vervolgen, zoodat velen van hen in de Katzbach en de Neisze verdronken. De vervolging werd met alle kracht doorgezet, waarbij de Franschen den volgenden dag bij Liegnitz en den 28sten bij Goldberg en Löwenberg verslagen werden, terwijl den 29sten een korps van 8000 man, dat zich over den Bober trachtte te redden, bijna geheel werd vernietigd. In den nacht van 29 op 30 Aug. trok Macdonald met de overblijfselen van zijn leger (12.000 man) over den Bober en wist zich door het vernielen van de brug aan de vervolging te onttrekken. De Franschen hadden 50.000 man aan dooden, gewonden en gevangenen verloren, terwijl meer dan 100 kanonnen, vele voertuigen en 2 vaandels in handen der Pruisen waren gevallen. Voor zijne overwinning aan de Katzbach, welke groote moreele en strateg. gevolgen had, werd B. in 1814 verheven tot vorst van Wahlstatt (een dorp nabij de Katzbach). Den 16en Oct. 1813 behaalde Blücher de overwinning bij Möckern en den 18en Oct. van dat jaar nam hij deel aan den slag bij Leipzig, waarin hij zich den bijnaam van „Maarschalk Voorwaarts” verwierf, doordat hij, nadat zijne troepen in de gevechten om Möckern herhaaldelijk door het hevige artillerievuur teruggeslagen waren, steeds maar „voorwaarts, kinderen, voorwaarts” bleef roepen. Na den intocht der verbondenen in Leipzig werd B. tot veldmaarschalk bevorderd. Den 1en Jan. 1814 ging hij met een leger van 85.000 man bij Kaub over den Rijn en rukte Frankrijk binnen.
Hij kende geen ander doel dan op Parijs aan te rukken, doch kreeg bevel halt te houden en nadere bevelen af te wachten. Vol ongeduld wachtte hij het bevel tot voorwaarts gaan af en toen hij eenmaal de toestemming daarvoor kreeg, rukte hij snel naar La Rothière op en behaalde hier, na door de troepen van Giulay en den kroonprins van Wurtemberg versterkt te zijn, den 1 Febr. 1814 eene overwinning op Napoleon. 83 kanonnen en 3.000 krijgsgevangenen vielen in handen van B., die onmiddellijk naar Parijs wilde oprukken. Daar de verbondenen onder Schwarzenberg zeer aarzelend optraden en slechts langzaam voorwaarts gingen, werd B. echter op zijne linker flank bedreigd. Sacken en York werden afzonderlijk door Napoleon verslagen en B. moest op Châlons terugtrekken. Hier verzamelde en versterkte hij zijn leger, zoodat hij de operatiën weder met 100.000 man kon aanvangen. Den 9en Maart behaalde hij eene overwinning bij Laon, waarna de weg naar Parijs voor hem openlag. Den 30sten Maart bestormde hij de hoogten van Montmartre en den volgenden dag deed de 71-jar. veldheer zijn intocht in Parijs, waarna hij door koning Friedrich Wilhelm III tot vorst van Wahlstatt werd verheven. Gevreesd in Frankrijk en verafgood door het overige Europa, maakte hij, alvorens naar Berlijn terug te keeren, tot ontspanning een reis door Engeland, welke een ware triomftocht was.
Toen Napoleon in 1815 van Elba was teruggekeerd, verscheen de grijze veldmaarschalk weder op het oorlogstooneeL Hij kreeg het bevel over het leger aan den NederRijn en rukte, zonder op de Russen en de overige verbondenen te wachten, onmiddellijk België binnen, om hier met het Eng.-Nederl. leger, onder den hertog van Wellington, samen te werken. Den 16 Juni werd hij door Napoleon bij Ligny aangegrepen en verslagen, waarbij hij 12.000 man verloor en zelf door den val van zijn paard in groot gevaar kwam. BI. trok, zonder zich om zijne verbindingen te bekommeren, in Noordelijke richting terug en kon daardoor den 18en Juni nog tijdig in den slag bij Waterloo den Engelschen en Nederlanders te hulp komen, waardoor Napoleon, die zich reeds zeker van de overwinning waande, de nederlaag leed. Nadat het leger van Napoleon vernietigd was, rukte B. op naar Parijs, welke stad reeds 2 Juli moest capituleeren. Hiermede was B.’s laatste krijgsmansdaad volbracht.
Koning Friedrich Wilhelm III begiftigde hem met een nieuw ordeteeken, een ijzeren kruis in gouden stralen, dat buiten hem niemand, zelfs de koning niet, gerechtigd was te dragen. Na den 2en vrede van Parijs leefde B. op zijne goederen en overl. 12 Sept. 1819 op zijn landgoed Krieblowitz in Silezië. In Rostock, Breslau en Berlijn werden gedenkteekens voor hem opgericht. Niet onvermeld mag blijven, dat Scharnhorst en Gneisenau, die achtereenvolgens chef van zijn staf waren, veel tot den roem van den voortvarenden maarschalk B. hebben bijgedragen.