Blokwand - Evenals de planken- of staanderwand een hoofdbestanddeel der houten bouwwerken, die van oudsher in houtrijke landstreken op groote schaal toegepast werden en nog steeds worden. De b. heeft zich in de boerenhuizen en hofsteden van Noorwegen, Zuid-Duitschland en Zwitserland en vooral in het Berner Oberland uit zeer primitieve vormen allengs ontwikkeld tot een geheel eigen bouwstijl, die in haar soort de volmaaktheid nadert en volkomen past in het landschap. In Noorwegen komen nog 24 kerken voor, uitgevoerd met b. en rijk gedecoreerd met snijwerk; de grootste is de „Stavekirker” van Hitterdal naar het daarbij gevormde architectonische en decoratieve systeem zeker terug te voeren tot het midden der 13e eeuw en gebouwd naar het — sterk vereenvoudigde — model der Romaansche steenen kerken in Engeland. Door een restauratie in 1850 is veel van het charakteristieke opgeofferd aan de eischen der moderne godsdienstoefening.
De best geconserveerde en wellicht ook een der oudsten is de Stavekirker van Borgund, die reeds vóór 1150 gebouwd moet zijn; doch voor het eerst in 1360 vermeld wordt; uit met een mes ingekraste runeninschriften en den vorm der teekens is de dateering mogelijk geweest. Dit bouwwerk toont eene zeer groote volmaaktheid in constructie, bewerking en versiering en moet uit het bloeitijdperk dezer bouwwijze stammen, waaruit de hooge ouderdom blijkt, een ouderdom, die den levensduur van het gebezigde materiaal blijkbaar verre overtroffen heeft. De oudste vorm van den b. is die, waarbij de wanden gevormd worden uit ruwe, onbewerkte, op elkaar gelegde dennenstammen aan de hoeken overelkander vallend en ruw met de bijl ingekapt (fig. 1). De voegen werden dichtgestopt met mos, werk, leem, en dgl. Een tweede trap van ontwikkeling bestond in eene betere sluiting der voegen, de stammen werden daartoe aan twee kanten ruw gevlakt, op elkander gestapeld en door in twee op elkander rustende stammen ingedreven houten pennen tegen verschuiving verzekerd (fig. 2). Een verdere ontwikkelingstrap vormde het behoorlijk vlakken der binnen- en buitenwanden en het zuiver afwerken der voegen, die hol gemaakt worden om het dichtingsmateriaal, mos, leem en dgl. ook op den duur vast te houden (fig. 3).
Het zorgvuldiger in elkander passen en het door snijwerk versieren van de uitstekende balkkappen vormt den laatsten ontwikkelingstrap (fig. 4).
De constructieve eigenaardigheden van den b. in zijn meest volmaakte gedaante, zooals deze aangetroffen wordt in het Alpengebied van Duitschland en Zwitserland en voornamelijk in het Berner Oberland liggen in: 1) de onwrikbare hoekverbindingen, hetzij door in elkander grijpen (fig. 4), hetzij — doch zeldzamer — door overlappen (fig. 5) door de zwaluwstaart-verbinding, die in Oost-Zwitserland voorkomt. Bij het in elkander grijpen liggen de stammen of balken niet, bij de andere vormen van samenvoeging wèl in één laag en eindigen dan steeds in een hoek.
2) De ligging der onderling met pennen verbonden stammen of balken en het dichten der voegen met mos, leem, enz. 3) De vorming van breede vlakken door het bijeenvoegen der vensters in groepen van 3 tot 6 openingen (fig. 6). 4) Het verstijven der wanden met behulp der tusschenwanden, welke door de buitenwanden heengrijpend, daarmede een hechte verbinding vormen en de inwendige verdeeling uitwendig zichtbaar maken. 5) Het naar buiten verlengen van tusschenwanden en het daarvan gebruikmaken als draagconstructie voor het zeer sterk overhangende dak, galerijen en balcons.
6) Het verlevendigen van de wandvlakten door met snijwerk versierde onderdeelen, boogfriezen, tandranden, enz. of vlak loofwerk; vooral het laatste is zeer doeltreffend om de overlangsche krimpscheuren van het hout te verbergen. 7) De volmaakste schilderachtige werking wordt ten slotte verkregen door kleurige versiering, breede witte banden met opschriften in kleurige randen gevat. In verband met de natuurlijke kleur van het geschilde hout wordt eene artistieke werking verkregen, die zich innig en waardig in het landschapvoegt. Litteratuur: Grafenried u. Stürler, Architecture Suisse Paris 1844; Das Bauernhaus in der Schweiz, herausg v. Schweiz. Ing. u. Arch.—Ver., Dresden 1903.