Bleekzucht (chlorose), een zich uitsluitend bij het vrouwelijk geslacht openbarende bloedziekte. Zij komt het meest voor bij jonge meisjes na het intreden der puberteit, maar zij kan op ouderen leeftijd herhaaldelijk terugkeeren. De objectieve verschijnselen, die de arts kan vaststellen, zijn in den regel zeer gering. Zij bestaan in hoofdzaak in een dikwijls belangrijke vermindering van het haemoglobinegehalte van het bloed, terwijl het aantal roode bloedlich. normaal is.
Alleen in zeer ernstige gevallen kan dit aantal verminderd zijn. Het schijnt dus, dat het lichaam het vermogen mist, om telkens zooveel bloedkleurstof te bereiden als noodig is om het gehalte steeds op peil te houden. Enkele andere objectieve verschijnselen, als eigenaardige geruischen aan het hart en aan sommige groote bloedvaten, bleeke kleur der slijmvliezen, zijn waarschijnlijk van de veranderde bloedsamenstelling afhankelijk. De bloedverdeeling in de huid kan anders zijn dan onder normale omstandigheden; meermalen komt het voor, dat juist op de gezichtshuid vele goed gevulde haarvaten aanwezig zijn, zoodat, niettegenstaande het gehalte aan bloedkleurstof gering is, de bloedrijkdom in de gezichtshuid vrij groot kan zijn, zoodat de lijderessen in vele (niet alle) gevallen een blos op de wangen vertoonen. De overige huid echter heeft een gele, dikwijls eenigszins geelgroene kleur. De subjectieve verschijnselen zijn zeer talrijk, wisselend en soms zeer grillig. Klachten over moeheid komen veelvuldig voor, maar niet zelden ziet men, dat het bleekzuchtige meisje, dat ’s morgens bij het opstaan uiterst vermoeid is, ’s avonds in de balzaal geen dans overslaat en laat in den nacht opgewekt het bal verlaat. De patiënten klagen dikwijls over hoofdpijn, duizeligheid, oorsuizen, zwarte plekken voor de oogen, andere stoornissen bij het zien, gebrek aan eetlust, oprispingen, het zuur, obstipatie, enz.
Het is echter niet mogelijk een beeld der ziekte te schetsen, dat voor alle gevallen geldig is, want de verschillende ziektegevallen loopen, wat aantal en intensiteit der genoemde bezwaren betreft, zeer sterk uiteen. De ziekte is gewoonlijk niet van emstigen aard, maar in sommige gevallen komen verwikkelingen voor, waaronder thrombose het meest gevreesd is. Lichte gevallen van chlorose neemt men veelvuldig waar, zware gevallen ziet men veel minder dan vroeger. Men kent een middel, dat uitstekend helpt, n.l. een of ander ijzerpraeparaat. Het wordt meestal toegediend in den vorm van pillen of van eiwitstaal. Deze therapie is zoo populair geworden, dat de leek, die vermoedt, dat hij aan „bloedarmoede” lijdt, uit eigen beweging staalpillen of eiwitstaal gaat gebruiken.
Vermoedelijk is hieraan toe te schrijven, dat de ernstige gevallen tegenwoordig minder gezien worden. Toch is dit behandelen van bloedarmoede zonder advies van den geneesheer sterk af te raden. De diagnose bleekzucht toch is lang niet eenvoudig, herhaaldelijk ziet men gevallen van bloedarmoede, die veel op bleekzucht gelijken, doch die in werkelijkheid berusten op een beginnend ernstig lijden, zooals b.v. tuberculose, slepende nierontsteking, enz. Zeer ernstige gevallen van chlorose worden met bedrust, dieet en ijzerpraeparaten behandeld. Bleekzucht moet niet verward worden met bloedarmoede.