Bizet (Alexander César Léopold Georges), geb. 25 Oct. 1838 te Parijs, overl. 3 Juni 1875 te Bougival bij Parijs; zoon van een zangleeraar, kwam B. op 9-jarigen leeftijd aan het Conservatoire, waar hij onderwijs genoot van Marmontel (Piano), Benoist (Orgel), Zimmermann (Harmonieleer) en Halévy (Compositie). — De laatste werd later zijn schoonvader. Na een gelukkige en vruchtbare studie, verwierf B. 1857 den „Prix de Rome”. Het resultaat van zijn verblijf te Rome was een aantal werken, waarvan echter de meeste onbekend zijn gebleven. Alleen eene opera (op Ital. tekst), gevonden onder papieren, die Auber naliet, werd in 1906 in Monte-Carlo opgevoerd.
Na twee opera’s, die beide een twijfelachtig succes verwierven (Les pêcheurs de Perles en La jolie fille de Perth) volgden eene kleine opera in één bedrijf (Djamileh) en de muziek bij het drama l’Arlésienne van Daudet. De twee orkestsuites, uit dit laatste werk getrokken, maakten de ronde door de concertzalen van de gansche wereld, en vestigden den roem van den jongen toondichter. De beide volgende suites: Roma en Jeux d’Enfants vonden niet minder bijval. Daarop volgde de opera, die B.’s naam onsterfelijk maken zou: Carmen. Zonderlingerwijs maakten de eerste opvoeringen niet den minsten indruk, en vond het werk, bij het publiek, aanvankelijk heftigen tegenstand. B. trok zich — naar men zegt — dit fiasco zóó sterk aan, dat hij kort daarna overleed. Hij heeft niet meer beleefd, dat zijn Carmen alle tooneelen ter wereld veroverd heeft en zijnen naam gevestigd heeft als een van de voornaamste vertegenwoordigers van de Fransche toonkunst. De muziek van B. onderscheidt zich door eene echt Fransche gratie, een slanken vorm, het vermogen van de dramatische gebeurtenissen scherp te karakteriseeren, en een mooie, steeds helder en doorschijnend klinkende instrumentatie.