Bivak of bivouak (milit.), de plaats, waar militairen bivakkeeren, d. i. legeren in de open lucht of onder draagbaar tentmaterieel. Bij het legeren in de open lucht worden groote vuren aangelegd, waaromheen de soldaten den nacht doorbrengen. In vroegere tijden was dit de gewone wijze van legering. Later werden tenten medegevoerd (kampeeren), doch dit bleek zeer lastig te zijn, waarom men de tenten verving door draagbaar tentmateriaal (zie TENTEN).
In het belang van den gezondheidstoestand der troepen verdient het, vooral in ons klimaat, geen aanbeveling de troepen te laten bivakkeeren; ook met het oog op de paarden is, in het bijzonder voor de bereden wapens, bivakkeeren nadeelig. Vandaar, dat de troepen, zoo eenigszins mogelijk, gekantonneerd worden (d. i. in huizen, stallen, schuren enz. ondergebracht; zie KANTONNEMENT). Aangezien echter de beschikbare ruimte niet altijd voldoende is om alle troepen te kantonneeren, vindt veelal eene vereeniging van kantonneeren en bivakkeeren toepassing; in dit geval spreekt men van een o o r d b i v a k. Een voordeel van het betrekken van een bivak is, dat dit, door de geconcentreerde legering der troepen, den hoogsten graad van strijdvaardigheid geeft. De volgende inrichtingen worden in bivaks gemaakt: Bivakkeukens, in den vorm van kookgaten en kookgeulen, bestaande uit ophoogingen van grond of zoden, waartusschen de eetketels boven een vuur worden opgehangen. Ter bescherming tegen regen en wind dienen afdaken, windschermen met bivakvuren en tenten van draagbaar tentmaterieel. Deze laatste worden samengesteld uit tentdoeken, lang en breed 1.65 M., die met knoopen en knoopsgaten onderling worden verbonden en rusten op tentpinnen, welke met spanlijnen in den vertikalen stand worden gehouden, terwijl tentpinnen de tentdoeken aan den grond bevestigen (zie fig.). Bivaklatrines bestaan uit eenvoudige geulen, breed 0,25 M. en diep ± 0,5 M., met onderlinge afstanden van 1,5 M. naast elkander geplaatst en door grondophoogingen gescheiden.