Bittervoorn (Rhodeus amarus), vischje uit de fam. der Karperachtigen* (Cyprinidae). Onder al de inlandsche voornsoorten is dit de kleinste: zij bereikt slechts een lengte van 6 tot 10 cM. Bovendien is het lichaam in verhouding tot de lengte hooger dan bij eenige andere voornsoort. Verder is het vischje gekenmerkt door zijn korte zijstreep* en door zijn kleuren, die vooral in den paaitijd (April en Mei) bij het mannetje bijzonder fraai zijn.
De rug is olijfgroen, de zijden en buik zijn zilverkleurig, de vinnen doorschijnend en groenachtig. Ter weerszijden van den staart bevindt zich een overlangsche blauwe streep, die gedurende den paaitijd donkerder wordt „en de zilverkleur der schubben speelt alsdan ook in een fijne bleek karmijnroode tint”. Plant zich voort in April en Mei. De eieren worden door het wijfje met behulp van een lange legbuis tusschen de kieuwen van zoetwatermosselen gelegd, waar zij zich ontwikkelen. Komt op het vasteland van MiddelEuropa hier en daar voor in stilstaand en langzaam stroomend water en is bij ons bij Rotterdam, bij Loenen aan de Vecht, bij Naarden, in het Gein en op andere plaatsen waargenomen. Is voor de visscherij van geen belang, doch als aquariumvisch zeer in trek.