Binocle, een dubbele verrekijker, gevormd door twee symmetrische helften, elk bestaande uit een z.g. Hollandschen kijker: biconcaaf oculair en biconvex objectief. Wanneer een b. niet meer dan 3 a 4 x vergroot, noemt men haar b. of tooneelkijker; b.’s met sterkere vergrooting noemt men veldkijker. Een aan de b. met sterkere vergrooting verbonden bezwaar is gelegen in de groote lengte, die een ondersteunen met de hand practisch onmogelijk maakt. Hieraan wordt te gemoet gekomen door den prisma-kijker, waarin de lichtstraal in den kijker door breking a. h. w. opgevouwen wordt tot ongeveer ⅓ der lengte, en waardoor men kan gaan tot ongev. 12-voudige vergrooting.
Oudere veldkijkers hebben uit meerdere lenzen samengestelde optische inrichtingen en gaan tot 18 a 21-v. vergrooting. B. voor sterkere vergrootingen worden op statieven bevestigd. De gewone b. bezit een inrichting, waarmede de beide helften te zamen ingesteld kunnen worden; bij prismakijkers geschiedt dit i. d. regel onafhankelijk voor elke helft en bestaat gelegenheid den pupilafstand d. i. den afstand der opt. assen te wijzigen naar de behoefte van den gebruiker. — In het Fr. is b. een bril, die met een veer op den neus bevestigd of, van een handvat voorzien, in de hand gehouden wordt. In den zin van „tooneelkijker” wordt het woord in ’t Fr. zelden gebruikt. Dan bezigt men gewoonlijk „jumelles”.