Bila, 1) zelfbesturend landschap op Sumatra, administrat, een onderdeel vormend van de onderafd. Laboehan-batoe der afd. Asahan van het Gouv. Oostkust v. Sumatra; omvat het eigenlijke landsch.
B. aan den benedenloop der B.-rivier; verder een aantal onderhoorigheden in de bovenstreken; het wordt bestuurd door den Vorst (Soetan) en zijn landsgrooten, aan wie ook de inheemsche rechtspraak is opgedragen. De bevolking is afkomstig van Pagarroejoeng (Sumatra’s W.-kust); omstreeks 1½ eeuw geleden hebben ze zich eerst aan den bovenloop van de B.-rivier gevestigd. Nadat de Vorsten zich in de benedenstreken hadden gevestigd, is ook daar bevolking gekomen en wel hoofdzakelijk uit Mandhéling (res. Tapanoeli), zoodat de taal in hoofdzaak Mandhelingsch (een Bataksch dialect) is. De bevolking is weinig talrijk, en woont slechts voor een klein deel in kampongs, waar veel huizen bijeen zijn; het meerendeel woont verspreid langs de oevers der rivieren; over hen wordt toezicht uitgeoefend door z.g. „Ketoea’s” of hoofden der ladangs (droge rijstvelden). Het hoofdvoedsel der bevolking is rijst, voorts maïs en aardvruchten. De rijst wordt hoofdzakelijk verbouwd op droge velden; in de bovenstreken echter treft men enkele sawah’s aan, die geregeld bevloeid kunnen worden; wel wordt in de benedenstreken de rijst ook op moerasgronden uitgeplant, doch van waterregeling is daarbij geen sprake. De eenige tak van nijverheid van beteekenis is het maken van prauwen.
Het grondbezit is individueel, en elk inwoner heeft ’t recht, met kennisgeving aan het hoofd, een stuk van den woesten grond te ontginnen. Het huwelijk heeft plaats door betaling van den bruidschat, varieerend van 40 tot 80 dollar; bij onvermogende jongelui dikwijls door schaking. De godsd. is de Mohammed.; in de benedenstreken worden de voorschriften tamelijk getrouw opgevolgd, in de bovenstreken veel minder. In 1916 zijn aan het landschap B. toegevoegd de landschapsfederaties Keradjaän na Sembilan en Keradjaän na Sepoeloeh, als een nieuw district, onder een districtshoofd, dat onder de rechtstreeksche bevelen van den Soetan staat; deze 2 landstreken, samen ongeveer 450 K.M.2 groot, worden bewoond door Toba-Bataks, die Mohamm. zijn, met uitzondering van een 3-tal Christengezinnen; door deze vergrooting stijgt het zielental van het landschap B. van ± 10.000 op ± 15.000. Deze toevoeging verdient hierom bijzondere vermelding, omdat daardoor een einde is gemaakt aan het bestaan van de laatste z.g. „onafhankelijke” landstreken op het eiland Sumatra, onafhankelijk in dezen zin, dat die landstreken, hoewel behoorende tot de invloedssfeer van B., niettemin het gezag van den Soetan nimmer hadden willen erkennen, terwijl ook de verhouding van die landschappen tot het Gouvernement op geenerlei wijze was geregeld. Eerst in Mei 1915 legden na veel onderhandelingen de hoofden der 19 landschappen (sembilan = 9; sepoeloeh = 10) de verklaring af, dat hun landschappen voortaan deel zouden uitmaken van het Soetanaat en zij den Soetan van B. als hun landschapshoofd erkenden.
— 2) Rivier, ontspringende op den Dolok (berg) Maria ten Z.O. van het Toba-meer; loopt eerst in Z.O. richting, tal van zijrivieren opnemende, daarna O. en, na bij Goenoeng Tinggi het randgebergte te hebben doorbroken, N., vervolgens N.O., tot ze zich bij Laboehan Bilik met de Panai vereenigt en in straat Malaka uitwatert.