Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Biestlichaampjes

betekenis & definitie

Biestlichaampjes - eigenaardige, druifvormige lichaampjes, met een middellijn van 0.005—0.025 m.M., vooral voorkomende in-biest; af en toe vindt men ze ook, hoewel in gering aantal, in normale melk, in geitenmelk zelfs geregeld gedurende de geheele lactatie-periode. Ze zijn in 1836 het eerst ontdekt door Donné in vrouwenbiest. D. noemde ze: „corps granuleux”. Eerst heeft men ze gehouden voor samenklonteringen van vetbolletjes, daarna langen tijd, vooral op gezag van Virchow, voor in verval zijnde — vettig gedegenereerde — epitheliumcellen van de zogklier.

Deze opvatting is echter niet in overeenstemming te brengen met de ontdekking van Stricker, 1866, dat de b. een actieve, amoeboïd-achtige beweging vertoonen. In 1879 gaf Raubner als zijne meening te kennen, dat de b. ontstaan door degeneratie van lymphecellen. Bizzozero en Vassale, 1887, spraken het eerst de meening uit, dat de b. ééncellige resorptie-organen zijn, welke onverbruikte stoffen, voornamel. vetbolletjes in het lumen der melkblaasjes opruimen. Czerny vond, dat ze niet alleen in biest voorkomen, doch ook in de melk, welke na afloop of na onderbreking der lactatie, dus in het algemeen, wanneer een stuwing in de melkafscheiding optreedt, in de melkklier aanwezig is. Tegenwoordig houdt men ze algemeen voor phagocyten, welker rol het is, het onverbruikte vet uit de zogklier weer in de lymphebaan terug te brengen.

< >