Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bhīl’s

betekenis & definitie

Bhīl’s, een niet-arische volkstam in Voor-Indië, die zich van uit het door hen oorspronkelijk bewoonde centrum heeft verbreid over de vlakten van Goedzjāt en Noord-Dekan. De naam van deze wilden komt in den vorm Bhilla reeds voor in een Sanskrit werk van de 7de eeuw na Chr. Volgens den census van 1901 waren zij bijna 1.200.000 sterk in aantal, hoofdzakelijk woonachtig in de presidentschappen Bombay, Rādzjpoetāna en Centraal-Indië. In de heuvel-landen zijn zij nog een echt wild volk: in de vlakten zijn het meer beschaafde en hardwerkende boeren.

Van type zijn ze klein van lichaamsbouw, donker van gelaatskleur, platneuzig, leelijk, doch welgebouwd en actief. Zij wonen in leemen hutten, omringd door bamboe-omheiningen, en bestaan uit meer dan 40 k o e l a ’s of exogame stammen, ieder met een afzonderlijk totem (boom of dier). Hun oorspronkelijke taal hebben zij vervangen door een mengsel van Goedzjarātī en Rādzjasthānī. De echte, wilde Bhīl’s van Khāndesh vereeren voornamelijk Vāghdeo (skt. v y ā g r a d e v a ): den Tijgergod; aan dezen en aan andere geesten offeren ze geiten en hanen. Zij vieren verschillende feesten, waaronder eenige, die ze van de Hindoe’s hebben overgenomen. Het huwelijk is nog een koop. Weduwen hertrouwen, in ’t bijzonder met den jongeren broeder van haar overleden echtgenoot. De dooden worden in den regel verbrand: begraven worden kleine kinderen en de aan pokken overlledenen.

< >