Bhagawadgītā, of „het Lied des Heeren” is eene lange episode uit het zesde boek van het Mahābhārata*.Wanneer namelijk de twee legers der Pāņdawas en der Kaurawa’s zullen slaags raken, aarzelt een der voormannen der eerstgenoemden, de held Ardzjoena, vijandig op te treden tegen de Kaurawas, onder wie hij immers zijne verwanten en vrienden weet. Doch Kŗishņa*, die als zijn wagenmenner optreedt, maant hem aan, zijn bedenkingen op te geven en zijn plicht te vervullen. Nu ontwikkelt zich een gesprek tusschen die beiden, in den loop waarvan in 18 zangen eene heilsleer door Kŗishņa verkondigd wordt. In aansluiting aan de Sānkhya-heilsleer wordt een oorspr. dualisme van natuur en geest geleerd, die beide zonder aanvang en einde zijn; slechts het lichaam is vergankelijk, de individiueele ziel is eeuwig: in verschillende belichamingen op aarde toevend,erlangt ze ten slotte door de b h a k t i, d.w.z. der vertrouwensvolle overgave aan God, de hereeniging met het hoogste wezen (n.l. Kŗishņa—Wishņoe).
De hereeniging kan niet alleen bereikt worden door dadenlooze meditatie, doch de mensch moet ook handelend optreden en zijn plicht vervullen, met volstrekte gelijkmoedigheid, zonder op de gevolgen zijner daden te achten en zonder op deze wereld belooning er voor te hopen. Het staat vast, dat de in dit gedicht verkondigde verlossingsleer synkretistisch is, d. w. z., dat ze de tot één geheel verwerkte elementen bevat van verschillende heilsleeren, vooral van de Sānkhya- en de Wedānta-leer. De Bhagawadgītā is meermalen uitgegeven en vertaald geworden. Het eerst werd zij bekend reeds in 1786 door de vert. van Ch. Wilkens; de laatste vertalingen (metrisch) zijn van L. v. Schröder: Bhagavadgitā, des Erhabenen Gesang (E. Diederichs, Jena, 1912), en van D. van Hinloopen Labberton, Het Heilandslied, een metrische verdietsching van de B. naar het Sanskŗta origineel (Indonesische Drukkerij en Translaatbureau. Weltevreden 1914).