Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bevolkingsvraagstuk

betekenis & definitie

Bevolkingsvraagstuk. Welke is de invloed van de toeneming van de bevolking op de volkswelvaart? Deze vraag heeft steeds veler aandacht getrokken, vooral sinds Malthus in zijn Essay on the Principle of Population van 1798 een bevolkingsleer heeft verkondigd, die hierop neerkomt, dat de bevolking de neiging heeft, zich ongev. iedere 26 jaar te verdubbelen, zoodat zij zich, deden zich geen storende invloeden gelden, zou vermenigvuldigen volgens een meetk. reeks, dus in de verhouding 1, 2, 4, 8, 16, 32 enz. De voortbrenging daarentegen zou niet voor eene dergel. uitbreiding vatbaar zijn en slechts kunnen worden vermeerderd in eene rekenk. reeks, dus in de verhouding 1, 2, 3, 4, 6, 6 enz. Deze wanverhouding tusschen voortbrenging en bevolking zou worden hersteld door hongersnood, ziekte, oorlog en misdaad. Naast dezen repressieven breidel (repressive check) op de bevolkingstoeneming erkende Malthus in een tweede uitgave van zijn werk, dat ook een preventief middel tegen bedoeld euvel bestond, n.l. de zelfbeheersching.

Deze wordt dus door M. gepredikt als het eenige middel om voor de groote menigte tot hooger welvaart te komen. Niet ieder echter heeft van deze zelfbeheersching (moral restraint) hooge verwachtingen. Daarom is door anderen, vooral in het laatste kwart der 19e eeuw, de medische wetenschap te hulp geroepen, ten einde niet door onthouding, maar door voorbehoedmiddelen bij de geslachtel. gemeenschap, het verwekken van kinderen te voorkomen. Zij, die hiervan heil verwachten, noemen zich Nieuw- of Neo-Malthusianisten. — De leer van M. heeft veel bestrijding gevonden. Velen ontkennen, dat zij in overeenstemming is met de feiten. Hebben, b.v. in de 19e eeuw, werkelijk oorlog, hongersnood, enz. de bevolking tot norm. verhoudingen moeten terugbrengen? Wel hebben oorlogen gewoed, wel vermeldt de geschiedenis soms plaatselijken hongersnood, wel zou bij meerderen welstand het sterftecijfer nog vrij belangrijk hebben kunnen dalen, maar toch bemerkt men in de 19e eeuw de werking van bedoelden breidel niet in die mate, als M.’s leer zou hebben doen verwachten. — Is het ook juist, dat de bevolking de neiging heeft zich in meetkund. reeks te vermenigvuldigen? Daar wij zagen, dat bedoelde breidel niet heel sterk gewerkt kan hebben, zou die neiging in de bevolkingsstatist. tot uiting moeten komen. Inderdaad bevestigt deze, dat de bevolking in de meeste landen zich snel uitbreidde. In ons land b.v. vermeerderde zij van 1830—1901 van 2.6 tot 6.2 mill., eene verdubbeling dus, zij het ook in een grooter aantal jaren, dan M. aannam; het verschil kan niet geheel op rekening der repressie worden geboekt.

Neemt de bevolking in de toekomst in dezelfde verhouding toe, dan volgt die toeneming dus inderdaad een meetk. reeks. Het aantal jaren van verdubbeling is van ondergeschikt belang. Hoofdzaak voor de juistheid van M.’s stelling is, dat de toeneming gelijken tred houdt. — Men ziet echter in vele landen deze iets minder sterk worden (in Frankrijk is zij zelfs vrijwel tot staan gekomen): of dit op rekening van het N. Malthusianisme moet worden gesteld of het gevolg is van meer geestel. ontwikkeling en welvaart in het algemeen, is moeilijk te beslissen. Een feit is het, dat bij de hoogere klassen der maatschappij de gezinnen veelal minder talrijk zijn dan bij de lagere. — Is ook juist, dat de voortbrenging niet in hetzelfde tempo als de bevolking toeneemt, maar slechts in rekenkund. reeks? Zal zij niet even snel, misschien nog snelller dan de bevolking, kunnen toenemen? De geschiedenis geeft ons voor een antwoord niet voldoende licht. Weliswaar is de voortbrenging vooral in de 19e eeuw ontzaglijk uitgebreid, sneller wellicht dan de bevolking zich heeft vermeerderd, maar deze uitbreiding is het gevolg geweest, niet in de eerste plaats van de bevolkingstoeneming, maar van het samentreffen van een groot aantal zeer belangr. uitvindingen, zoodat zij allicht niet als voor de toekomst normaal mag worden beschouwd. Daartegenover zijn er overwegingen, die doen vreezen, dat de productie niet de bevolkingstoeneming zal kunnen bijhouden. Weliswaar geeft een zekere bevolkingsdichtheid gelegenheid tot het toepassen van meerdere verdeeling van arbeid, maar de daarvoor vereischte dichtheid is in alle cultuurlanden reeds lang overschreden. Voor iedere productie zijn echter grondstoffen noodig, die óf in beperkte mate aanwezig zijn óf bij grootere vraag niet dan met meer moeite zijn te verkrijgen.

Men denke aan delfstoffen, die bij uitputting der het gemakkelijkst exploiteerbare mijnen door steeds moeilijker exploitatie moeten worden verkregen, aan landbouwproducten, die naarmate in de cultuurstaten reeds alle goede grond in beslag is genomen, van steeds verder verwijderde streken moeten worden aangevoerd. Ten slotte wordt ook de grond, voor schier iedere voortbrenging, maar ook voor woningen onontbeerlijk, steeds duurder door de daardoor grootere vraag. Dit alles doet vreezen, dat de voortbrenging bij toenemende bevolking op den duur (bepaalde perioden dus buiten beschouwing gelaten) per hoofd der bevolking eer minder dan meer productief zal worden, m. a. w. dat de productie bij de bevolking ten achter zal blijven. — Al is dus M.’s aanduiding van de productietoeneming als een rekenk. reeks vrij willekeurig, toch heeft hij hoogstwaarschijnlijk gelijk, door te beweren, dat snelle bevolkingstoeneming de welvaart niet zal verhoogen, maar verlagen, en dat terwijl verhooging zoo gewenscht is. Beperking zou dus uit een oogpunt der productie per hoofd wenschelijk zijn. Het bevolkingsvraagstuk is echter ook van groote beteekenis voor de verdeeling der welvaart. Het arbeidsloon toch, de prijs van den arbeid, wordt door een groot aanbod van arbeidskrachten gedrukt, zal bij klein aanbod eerder stijgen.

Beperking in aantal is dus zeker ten aanzien dier verdeeling voor den arbeidersstand voordeelig. De andere productiefactoren (zie ARBEIDSLOON) zullen daardoor echter worden benadeeld. Nog meer is voor ieder gezin op zich zelf beperking van het aantal zijner leden een groot belang. Vooral onder de mingegoeden heeft iemand met een klein gezin een grooten voorsprong in den strijd om het bestaan en in den strijd om in de wereld vooruit te komen. — De leer van M., met als consequentie pogingen tot beperking der bevolking, wordt niet in hoofdzaak op econom. gronden bestreden. Behalve, dat velen uit godsd., zedelijkheids- of gevoelsoogpunt het Nieuw-Malthusianisme bestrijden, wordt beperking der bevolkingstoeneming als zelfmoord voor een volk gehekeld door ieder, die nationalistisch denkt. Niet alleen ziet hij het ideaal voor de natie in een zoo groot mogelijk aantal weerbare mannen (kanonnenvleesch), maar hij beschouwt ook een expansiedrang, door overbevolking veroorzaakt, niet als een bron van internat, moeilijkheden en ellende, maar als een teeken van nationalen bloei.

< >