Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Beuningen (koenraad van)

betekenis & definitie

Beuningen (Koenraad van), Nederl. staatsman, geb. 1622 te Amsterdam, overl. 10 Oct. 1693; hij werd na zijn promotie tot Mr. in de rechten, in 1643 secretaris en later pensionaris van Amsterdam, waarbij zijn ongewone talenten aan den dag kwamen; in 1652 werd hij naar koningin Christina van Zweden gezonden, om deze gunstig jegens de Republiek te stemmen; in 1654 ging hij naar Stade, om een verdrag tusschen Zweden en Bremen tot stand te brengen, bij welke gelegenheid hij de hooghartige taal van koning Karel Gustaaf niet minder hooghartig beantwoordde. Als gezant te Kopenhagen geraakte hij bijna in handen van den Zweedschen vorst, doch slaagde erin op een klein vaartuig naar Nederland te ontkomen. In 1660 werd hij met van Gent en de Hubert naar Frankrijk gezonden; vier jaar later ging hij als buitengew. gezant naar laatstgenoemd land en bracht een verbond tot stand, hetwelk een belangrijken stoot gaf tot den vrede met Engeland.

Hij was op de hoogte van de onderhand, van de Witt en Temple over de Triple Alliantie. Na den val van de Witt nam hij van prins Willem III de benoeming tot burgem. van Amsterdam aan, hoewel hij zich nimmer met veel ijver aan de zaak van het huis van Oranje schijnt te hebben gehecht. Een aanslag op zijn leven werd tijdig ontdekt en verijdeld; hij trok zich dit echter derwijze aan, dat hij aan verstandsverbijstering begon te lijden en onder curateele moest worden gesteld.

< >