Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Besmettelijke ziekten

betekenis & definitie

Besmettelijke ziekten - Met deze woorden wordt geen scherp omlijnd geneeskundig begrip aangege ven. Het is meer een leekenuitdrukking; men wil ermede aanduiden die ziekten, die een gevaar voor besmetting opleveren. Maar door het opnemen van het woord gevaar in de omschrijving krijgt het heele begrip iets vaags. Dit kan uit een voorbeeld duidelijk worden.

Besmettelijke ziekten zijn niet synoniem met infectieziekten, want wij kennen infectieziekten, die in het algemeen geen bijzonder gevaar voor besmetting opleveren. Dit is bv. het geval met de gewone wondinfectie; voor gezonde personen leveren lijders hieraan in den regel geen gevaar voor besmetting op. Omschrijft men be smettelijke ziekten als die ziekten, die gevaar kun nen opleveren voor personen, die in aanraking komen met den lijder of met voorwerpen, die met den lijder in aanraking zijn geweest, dan doen zich weder andere moeilijkheden voor. Dan zou b.v. gele koorts niet vallen onder besmettelijke ziekten, omdat aanraking met den lijder aan gele koorts niet gevaarlijk is. De gele koorts nl. wordt alleen overgebracht van een lijder op een gezond persoon door het steken van bepaalde muskieten. Een be zoek aan den lijder is ongevaarlijk, het in aanraking komen met voorwerpen, die met den lijder in aanra king zijn geweest, eveneens, maar het bezoek aan een streek, waar gele koortslijders voorkomen, of ge weest zijn, kan juist door het steken van de mus kieten gevaarlijk worden. Toch zal het publiek in het algemeen gele koorts rekenen tot de besmette lijke ziekten. Wij zien liever geheel af van een po ging om een juiste omschrijving van het begrip te leveren.

Wij zullen onder dit hoofd een algemeen overzicht geven van de eigenschappen der z.g.n. parasitaire ziekten en in het bijzonder er op letten, welke van deze ziekten, door aanraking met den lijder of met voorwerpen, die met den lijder in aanraking zijn geweest, overgebracht kunnen worden. In het algemeen verstaat men onder parasitaire ziekten al die ziekten, die veroorzaakt worden door levende organismen, die bij den lijder als parasiet leven. Zij kunnen veroorzaakt worden door hoogere dieren, zooals ingewandswormen, luizen, schurft mijt, enz. De meeste echter worden veroorzaakt door wezens, die slechts microscopisch zichtbaar zijn, dus door micro-organismen. In verband met de beteekenis, die deze laatste ziekten voor den mensch hebben, en vooral in verband met de mogelijkheid van hun verspreiding verdeelen wij de door micro-organismen veroorzaakte ziek ten in eenige groepen. Deze verdeeling heeft in tusschen geen wetenschappelijke beteekenis; zij wordt hier alleen gegeven om het overzicht voor den leek gemakkelijker te maken. Groep I. Hiertoe behooren die ziekten, waarbij het micro-organisme nooit direct van den eenen lijder op den anderen overgaat. De overbrenging geschiedt steeds indi rect door het steken van muskieten of andere in secten. Hiertoe rekenen wij o.a. malaria, slaap ziekten, gele koorts.

Tot op zekere hoogte behoort hiertoe ook de pest, omdat vele gevallen van pest uitsluitend overgebracht worden door vlooien. De overbrenging geschiedt dan niet van mensch op mensch, maar in den regel van rat op mensch. Groep II omvat die ziekten, waarvan de ziekte kiemen a.h.w. steeds overal aanwezig zijn, en ook herhaaldelijk bij normale personen voorkomen. Dit is bv. het geval met longontsteking, met steen puisten, enz. De verwekkers komen dikwijls voor in de keel van normale personen, op de normale huid, enz. Er is dan nog een bijzonder moment noodig om de personen ziek te maken, bv. een wond en verminderde weerstand, die ten opzichte van longontsteking misschien door kouvatten kan ontstaan. Groep III omvat die ziekten, waarvan de verwekkers op allerlei voorwerpen, in de aarde, enz. kunnen voorkomen, terwijl zij alleen door won den in het menschelijk lichaam binnendringen. Hiertoe behooren de gevallen van wondstijfkramp (tetanus), de gevallen van sepsis,actinomycosis,enz. Groep IV omvat de infectieziekten, waarbij de infectiekiemen dikwijls direct door contact met den lijder op gezonde personen worden overgebracht; ook indirecte overbrenging door middel van voor werpen, drinkwater, enz. is mogelijk. Hiertoe be hooren tal van bekende infectieziekten, als typhus, cholera, diphterie, enz. De ziekte wordt niet altijd door den lijder zelf, maar ook dikwijls door schijn baar gezonde personen, z.g.n. bacillendragers* overgebracht.

Groep V omvat die ziekten, waarbij een direct contact met den lijder of met voorwerpen, die met hem in aanraking zijn geweest, niet altijd direct noodzakelijk is. Het schijnt, dat bij deze ziekten de kiemen tijdelijk ook in de lucht kunnen voor komen, zoodat reeds het verblijf in de omgeving van den lijder een gevaar zou kunnen opleveren. Hiertoe schijnt te behooren influenza, kinkhoest, roodvonk, enz. Daarmede is natuurlijk niet uitge sloten, dat deze ziekte zich ook voor direct contact met den lijder zoude kunnen uitbreiden. Groep VI omvat de ziekten, die zelden van mensch op mensch overgaan; de mensch wordt ziek, doordat de ziekte van een dier op den mensch wordt over bracht. Hiertoe behoort b.v. de kwade droes, honds dolheid, en ook het mond- en klauwzeer. Groep VII omvat die aandoeningen, waarbij de ziekte bijna steeds aan het genot van bedorven levens middelen is toe te schrijven, bv. vleeschvergiftigin gen, worstvergiftigingen, vergiftingen door groente, enz. Uit den aard der zaak is de gegeven indeeling een zeer kunstmatige, omdat verschillende infectie ziekten zoowel in de eene als in de andere groep ge bracht kunnen worden. Maar bij de indeeling is alleen bedoeld een overzicht te geven van de wij zen, waarop parasitaire ziekten zich bij den mensch kunnen verbreiden er kunnen ontstaan.

Op welke wijze zal de verbreiding van de infectieziekten tegengegaan moeten worden? Natuurlijk zal ons handelen geheel afhankelijk zijn van den aard der ziekte, die we willen bestrijden. In het algemeen kan men echter zeggen, dat reeds het nemen van hygiënische maatregelen het verspreiden van vele infectieziekten tegenhoudt. Tot deze hygiënische maatregelen behooren: zindelijkheid op lichaam, kleeding en woning; het oprichten van abattoirs, waterleiding, de keuring van levensmiddelen, het toezicht op fabrieken, keuring van arbeiders, die met levensmiddelen in aanraking komen, zorgen voor een goede rioleering, verwijdering van mest hoopen, lompenpakhuizen uit den kom der gemeen te, enz. Ook een hygiënische levenswijze, goede voeding, onthouding van schadelijke stoffen, enz. kan een individu minder vatbaar maken voor het krijgen van een infectieziekte. Ten opzichte van sommige infectieziekten zullen intusschen ook bijzondere maatregelen genomen moeten worden. We zullen deze aan de hand van onze groepenin deeling in het kort opnoemen. — Groep I. In de eerste plaats kan men overgaan tot de vernietiging van de verblijfplaatsen der insecten of hun larven. Vervolgens zal men moeten trachten, te voorkomen, dat gezonde personen door insecten gestoken wor den en ten slotte zal men ook zieken voor den beet der insecten moeten vrijwaren om op deze wijze overbrenging der besmetting tegen te gaan. De uitkomsten bij de bestrijding van malaria en gele koorts hebben bewezen, dat langs dezen weg veel bereikt kan worden. — Groep II. Het ziek worden berust hier in den regel op een bijzondere vatbaarheid van het individu. Hiertegen is niet veel te doen; is bijzondere gevallen kan een be handeling met Vaccins tot het gewenschte doel leiden. — Groep III. Hierbij kan infectie voorko men worden door bestaande wonden aseptisch te behandelen en bovendien te zorgen, dat die lichaams deelen, die met infectieus materiaal in aanraking kunnen komen, niet spoedig gewond worden.

Zoo is het b.v. bekend, dat in sommige streken de grond zoo goed als steeds tetanusbacillen herbergt. Het loopen met bloote voeten op dergelijken grond kan dus gevaarlijk worden. — Groep IV. Hier kan ver breiding van de ziekte tegengegaan worden 1e door het isoleeren van den zieke, 2e het isoleeren van degenen, die met hem in aanraking zijn geweest, 3e het vernietigen of ontsmetten van alle voor werpen, die door den zieke besmet zijn kunnen worden. Bovendien heeft men bij deze ziekte reke ning te houden met de z.g.n. bacillendragers. Het isoleeren van den zieke en van de personen, die met hem in aanraking zijn geweest, stuit nog dikwijls op tal van praktische moeilijkheden. Voor groep V zullen de maatregelen in den regel dezelfde zijn als voor groep IV.

Natuurlijk hangt het van den ernst van de aandoening en van het veelvuldig voorkomen af, of men tot isolatie kan overgaan. Zoo zullen om een voorbeeld te noemen roodvonk lijders geisoleerd worden ook al omdat deze ziekte zich geheel gedraagt volgens hetgeen onder groep IV is medegedeeld; ten opzichte van influenza zal men niet tot isoleering van de lijders overgaan, omdat hier klaarblijkelijk infectie dikwijls direct door de lucht plaatsgrijpt. — Groep VI. Bestrijding van deze ziek ten laat men, voorzoo ver den mensch betreft, samen vallen met bestrijding van deze ziekten bij het dier. Men zal zooveel mogelijk voorkomen het contact tusschen mensch en tusschen dieren. Bovendien zal men ook hier weer moeten trachten te voorkomen, dat de zieke mensch de dieren besmet. De ziekten onder groep VII genoemd zullen alleen door algemeene hygiënische maatregelen bestreden kunnen worden. Men dient het publiek er op te wij zen, dat het vooral in den zomer uiterst voorzichtig moet zijn met levensmiddelen en deze moet bewaren buiten het bereik van vliegen en andere insecten, die daarop dikwijls de kiemen van vleeschvergiftiging, enz. kunnen overbrengen. Zie verder LEVENSMIDDELENHYGIËNE, EPIDEMIEËN, ENDEMIEËN, IMMUNITEIT, enz.

Volgens de wet van 4 Dec. 1872, Stb. 134, tot voorziening tegen b. z., laatstel. gew. 27 Apr. 1912, Stb. 165, worden als zoodanig beschouwd: 1) Aziatische cholera, 2) typhus en febris ty phoïdea, 3) pokken (variolae en varioloïdes), 4) roodvonk, 5) diphtheritis, 6) dysenterie, 7) pest. Hiermede is natuurlijk niet gezegd, dat andere ziekten niet besmett. zijn. Bij K. B., op gen. wet berustende, is het lijstje dan ook sinds 1909 (Stb. 188) van jaar tot jaar aangevuld met 8) meningitis cerebro-spinalis epidemica (besmettelijke nek kramp). — Voor veeziekten zie K. B. van 10 Juli 1896, Stb. 104, laatstel. gew. 25 Juli 1911, Stb. 260.— Een wet van 26 Apr. 1884, Stb. 80, laatstel. gew. 9 Juli 1916, Stbl. 314, geeft aan den Koning de bevoegdheid bij het bestaan, binnen- of buitens lands, van Aziat. cholera, pest, gele koorts, pok ken of vlektyphus (typhus) buitengew. maatre gelen voor te schrijven tot afwending dier ziek ten en tot wering harer uitbreiding en gevol gen. — Een wet van 28 Mrt, 1877, Stb. 36, laatstel. gew. 31 Juli 1916, Stb. 346, (tegen woordige tekst: K. B. 24 Sept. 1916, Stb. 406) de zgn. Quarantainewet, geeft voorschriften tot wering van besmett. door uit zee aankomende schepen. — Verder bevat de Intern. Sanitaire Con ventie van Parijs 1912 (zie Stb. 1914 no. 67) voor schriften tegen pest, cholera en gele koorts, ter wijl reeds in 1894 (Stb. 94 en 148) een tijdelijke intern. overeenkomst tot wering der cholera tot stand was gekomen. — Artt. 69—72 Onteigeningswet geven een vereenvoudigde wijze van onteigening in geval van besmetting. — Bij K. B. van 26 Juli 1886, Stb. 167, gew. 24 Juli 1891, Stb. 153, zijn regelen vastgesteld, op te volgen bij verbranding of vernietiging van onteigende voorwerpen, ont smetting van besmette voorwerpen, gebouwen, voer- of vaartuigen en onschadelijkmaking van mestvaalten en andere verzamelingen van vuil. — Zie ten slotte nog art. 995 B. W.

< >