Beri-beri (in het japansch kakke) - een ziekte, die vooral waargenomen wordt in Japan, de Phi lippijnen en Nederlandsch-Indië. Ook in Afrika en in Zuid-Amerika vindt men hier en daar streken waar de ziekte inheemsch is. De ziekte begint meest al met een gevoel van onzekerheid bij het loopen, zwakte in de beenen en vermindering van het gevoel in de voeten (doofheid der voeten). De spieren zijn dikwijls bij druk pijnlijk.
De spieren der beenen verminderen langzamerhand in omvang: zij atrophieeren, het loopen, dat eerst al moeilijk was wordt onmogelijk. Ook de spieren van armen en handen, en later zelfs van den romp gaan atrophi eeren. De patiënt vermagert sterk. Naast deze aan doeningen van spier- en zenuwstelsel komen ver schijnselen van de zijde van het hart: de pols wordt snel, er ontstaat waterzucht van de huid, vooral van de voeten, terwijl ook vochtophoopingen in de lichaamsholten kunnen voorkomen. Het beeld is wisselend, omdat nu eens het eene, dan weer het andere verschijnsel meer op den voorgrond treedt. Verlammingen van verschillende zenuwen en spieren kunnen voorkomen. Ook de ademhalingsspieren kunnen verlammen, waardoor de dood intreedt. Meestal is hartverlamming de oorzaak van den dood. Naast dezen vorm, die zich betrekkelijk langzaam ontwikkelt, kent men ook nog een acuten vorm. Binnen enkele uren wordt een schijnbaar gezond persoon ernstig ziek. De pat. voelt zich angstig, is misselijk, braakt, heeft dikwijls pijn in den buik, diarrhoea, hartkloppingen, een uiterst snellen pols en een moeilijke ademhaling. Soms treedt zeer plotseling de dood in, maar deze toestand kan ook nog enkele dagen of weken blijven bestaan. De onmiddellijke oorzaak van de verschillende ver schijnselen der ziekte moet gezocht worden in een ontaarding van tal van zenuwen.
Als gevolg hiervan treedt atrophie van de spieren op. Ook de zenuwen, die het hart verzorgen, de zenuwen, die in verband staan met de ingewanden, enz. worden bij de ziekte aangetast. Lang heeft men gezocht naar de eigenlijke oorzaak van de ziekte. Reeds sinds geruimen tijd had men opgemerkt, dat er verband bestond tus schen rijstvoeding en B. De B. toch wordt nagenoeg uitsluitend aangetroffen in die streken, waar rijst het hoofdbestanddeel der voeding is. Toen in 1882 bij de Japansche marine het rijstdieet werd afge schaft, verminderde plotseling het aantal gevallen van B. Het verband tusschen rijstvoeding en het optreden van B. is vooral duidelijk in het licht ge steld door Vorderman, die op initiatief van Eykman, (thans hoogleeraar te Utrecht) zeer veel statistisch materiaal uit Javaansche gevangenissen met betrek king tot dit vraagstuk heeft verzameld. Er bleek hierbij, dat niet zoo zeer de voeding met rijst als wel de voeding met gepelde rijst voor de B. ver antwoordelijk gesteld moest worden. Toch zou men ook hier nog in het duister zijn blijven rondtasten, wanneer het niet aan Eykman was gelukt, bij kip pen een ziekte te verwekken, die wat haar voornaam ste karaktertrekken betreft, met B. overeenkomt. Deze z.g. polyneuritis der kippen ontstaat, wanneer men kippen uitsluitend voedt met gepelde rijst. Bij het pellen van de rijst wordt de buitenste huid, o.a. het zg. zilvervliesje, verwijderd. Wanneer men kippen voedt met ongepelde rijst ontstaat de ziekte niet.
Het ligt dus voor de hand om aan te nemen, dat in het zilvervliesje van de rijst een stof moet voorkomen, die op een of andere wijze het ontstaan der ziekte verhindert. Eykman heeft een proef ondervinderlijk bewijs voor deze veronderstelling kunnen leveren. Wanneer hij n.l. zijn kippen voerde met gepelde rijst en tegelijk bij het voer mengde den afval bij het pellen verkregen, de z.g. zilver vliesjes, dan werden de dieren niet ziek. Zieke kip pen konden, wanneer de ziekte niet te ver gevorderd was, weer genezen eenvoudig door ze met het rijstschen de rijstvoeding en de B. ? Men kan aan twee mogelijkheden denken. Men zou kunnen veronder stellen, dat in rijst een stof voorkwam, die voor het lichaam schadelijk is en welke verantwoordelijk gesteld moest worden voor het ontstaan van de B. De zilvervliesjes bevatten nu, volgens deze hypothese een tegengif. Een tweede veronderstelling is deze: voor het laten voortbestaan van het lichaam zijn bepaalde stoffen noodig, die wij nog niet alle ken nen. Een van deze stoffen is klaarblijkelijk de stof, die in het zilvervliesje van rijst voorkomt; in de gepelde rijst ontbreekt deze stof of is in onvoldoende hoeveelheid aanwezig. Door de dieren uitsluitend met gepelde rijst te voeren wordt de voeding, door dat een van de noodzakelijke bestanddeelen ont breekt, onvoldoende.
Het gevolg daarvan zijn de bekende zenuwverschijnselen. Toevoeging van de zilvervliesjes maakt de voeding qualitatief weer voldoende en voorkomt of geneest de ziekte. Terwijl Eykman aanvankelijk geneigd was om de eerste veronderstelling aan te nemen, is hij hierop later teruggekomen en heeft zich aangesloten bij de vele andere onderzoekers, die meenen dat B. het gevolg is van het ontbreken van een bepaald bestanddeel in de voeding. Men is op grond van de verschillende proeven tegenwoordig tot de overtuiging gekomen, dat naast de bekende stoffen eiwit, vet en koolhy draten, die voor onze voeding noodzakelijk zijn, andere onmisbare stoffen in ons voedsel voorkomen. Bij de gewone gemengde voeding schijnen deze stoffen steeds in voldoende hoeveelheid aanwezig te zijn. Wordt de voeding eenzijdig, zooals b.v. bij rijstvoeding, dan bestaat de mogelijkheid, dat een van deze stoffen (men heeft ze den naam van vita minen gegeven) ontbreekt. Als gevolg daarvan zouden dan bijzondere ziekteverschijnselen kunnen optreden. De B. is dan de ziekte, die optreedt, indien het vitamine, dat in het zilvervliesje van de rijst voorhanden is, maar bovendien in tal van andere voedingsmiddelen (zooals aardappelen, vleesch, enz.) voorkomt, ontbreekt. De experimenteele onderzoekingen, die tot verklaring van de B. geleid hebben, geven tevens een inzicht in sommige ver schijnselen, die met betrekking tot deze ziekte worden waargenomen.
Soms breekt de ziekte plot seling bij schijnbaar gezonde personen uit, b.v. na vermoeienis,na een operatie,tijdens een acute ziekte, enz. Men verklaart dit dan, door aan te nemen, dat deze personen reeds een tekort hebben aan de stof, die het uitbreken van B. voorkomt. Maar het tekort was toch niet zoo aanzienlijk, dat de verschijnselen van de ziekte waarneembaar waren. Een enkele ingrijpende verandering in de stofwisseling (ver moeienis, een acute ziekte, enz.) doet misschien het weinigje van de onbekende stof, dat nog in het lichaam voorhanden, verdwijnen en geeft daardoor plotseling aanleiding tot het ontstaan van de ziekte. Men heeft bij zuigelingen B. zien uitbreken, terwijl de moeder gezond bleef. Klaarblijkelijk beschikte de moeder voor haar eigen lichaam nog juist over een voldoende hoeveelheid vitamine, terwijl het gehalte aan vitamine van het zog voor den zuigeling onvoldoende was. Nu men de eigenlijke oorzaak van de ziekte kent, is het ook mogelijk geworden om de ziekte te voorkomen.
Dit is vooral voor onze koloniën van bijzonder groot belang. Weliswaar is het nog niet gelukt om de ziekte geheel te doen verdwijnen, omdat het niet mogelijk is om in de volksvoeding plotseling ingrijpende veranderingen te doen plaats hebben, maar het aantal gevallen van B. vooral in gevangenissen enz., is aanzienlijk verminderd. Behalve Eykman en Vorderman heb ben verschillende Nederlandsche geleerden zich door de studie van de B. verdienstelijk gemaakt. In 1886 reeds werd op verzoek van de Nederland sche regeering een onderzoek naar de B. ingesteld door Pekelharing en Winkler, thans beiden hoog leeraren te Utrecht. Zij konden toen vaststellen, dat de anatomische oorzaak van de B. gezocht moest worden in een degeneratie van zenuwen. Met groote hardnekkigheid is in ons land door den Amsterdamschen arts van Dieren de meening ver dedigd, dat de B. op een rijstvergiftiging zou be rusten. Zijn theorie vindt echter slechts weinig aanhangers.