Bergson (henri) - Fr. wijsgeer, geb. 1859 te Parijs, prof. aan het Collége de France. lid van het In stitut. Zijn schitterend geschreven werken hebben in den laatsten tijd zeer grooten invloed. B.’s be teekenis ligt vooral in zijn opvatting van het psychische en zijn aanwijzing van de fouten, waarin men vervalt, als men dit door de gewone abstra heerend-analytische. objectiveerend-natuurweten 1 schappelijke methode tracht te verklaren.
In zijn eerste grootere werk Essai sur les Données immédiates de la Conscience (Paris 1889), aanvan gend met een scherpzinnige kritiek van ’t principe van Fechner’s psychophysika geeft hij het intuïtief kenbare wezen der bewustheid door drie ken merken aan: intensiteit, duur en vrijheid. Deze eigenaardigheden miskennen wij, omdat wij door de taal onze gedachten symbolisch uitdrukken, en moeten handelen in een ruimtelijk-uitge breide, mechanisch werkende lichamen-wereld. Ons kennen dient immers oorspronkel. alleen prak tische doeleinden. Waar het nu aankomt op beheerschen, anticipeeren, berekenen van de din gen en hun gedragingen, — daar is die uiterlijke, mechanist. analyt. opvatting der werkelijkheid gerechtvaardigd. Maar het echte, onmiddellijke, absolute Zijn der dingen kan ons geen verstandelijke, abstract-analyt., met begrippen opereerende kennis onthullen, flier moet de intuïtie zich doen gelden. Wij moeten ons niet laten verleiden, om het bewuste te verruimtelijken, de zuiver qualitat. intensiteit van het psychische als quantitat. groot heid, het geestelijke duren (durée) op de wijze van het stoffelijke op te vatten, den continuen stroom van het innerlijk gebeuren als een mechan. gestooten worden van atoom-aggregaten te beschouwen. Dan vervallen wij in de fouten van de psycho-physika, de associatie-psychologie en het determinisme. — Een dieper nadenken brengt ons terug tot de aan schouwing van het vrije Ik. — De volgende werken (Molière et Mémoire, essai sur la Relation du Corps à l’Esprit 1896, le Rire 1900 en eenige opstellen in de Revue Phil. en de Revue de Métaph.; l’Effort intellectuel 1902, Introd. à la Métaph. 1903, le Para logisme psycho-physiol. 1904) — deze werken zijn voornl. gewijd aan de studie van het geestesleven en zijn verhouding tot het organisme, en vooral aan de weerlegging der theorie van het psycho physisch parallelisme. Door dit laatste wordt de verhouding van hersens en voorstelling geheel verkeerd bepaald.
Het is even dwaas voor den idealist, te beweren, dat een klein deel der voor stelling (en dat zijn de hersens immers) de voor stelling in haar geheel zou bevatten, als voor den realist, om te beweren dat één object onder zoo veel anderen, de hersens, het voorrecht zou hebben de stoffelijke drager van alle voorstellingen te zijn. Een physiologischen grondslag heeft niet al het psychische noodig, maar alleen de gewaarwordin gen, en wel speciaal van hun practischen kant, datgene aan hen, wat tot bewegingen leidt. B. onderzoekt hier vooral de woord-herinnering en de verschillende vormen der aphasie. De „zuivere’* herinnering behoeft geen lichamelijk correlaat. De geest werkt door middel van de hersens vrij scheppend op het mechanisme van het stoffelijke. — In zijn hoofdwerk, l'Evolution créatrice (Paris 1907), ontwikkelt dan B. in aansluiting bij de vroeger gewonnen resultaten, zijn Meta-physika (het zwakke punt van zijn leer). — Het boven alle kategorieën (eenheid, veelheid, causaliteit) ver hevene zijn is het „leven”. Leven is innerlijke, on afgebroken ontwikkeling, streven, activiteit. Het begint met een oorspronkelijk „élan vital”, dat zich in individuen en soorten differentieert en door alle generaties heen na werkt. Het is een tendens om op de anorganische stof in te werken, van hare energie partij te trekken, in materie de grootst mogelijke som van vrijheid in te brengen.
Deze ontwikkeling is „scheppend”; op ieder moment van het levensproces ontplooit zich het zijn op geheel eigen wijze, schept zich telkens zijn eigen doel. Die ontw. is noch mechanisch, noch teleo logisch in den gewonen zin. Het onafgebroken wor den laat zich door formules niet uitdrukken of vooraf bepalen. Het intellect kan deze evolutie, waaraan het zelf zijn aanzijn te danken heeft, niet verklaren. Uit deze filosofie v. B. heeft zich een soort pragmatisme ontwikkeld (o. a. bij le Roy), waarmee weer een bepaalde wijsbegeerte van den godsdienst nauw samenhangt. Aanhangers van B. zijn (behalve le Roy): Luquet, Wilbois, Dwels hauwers, e.a.