Bergh (oswald I, heer van den) - geb. 28 Febr. 1442, werd in 1486 door den Duitschen Keizer in den rijksgravenstand verheven; hij nam ijverig deel aan de onlusten in Gelderland in zijn dagen en was door de ligging van zijn gebied gedwongen steeds de zijde van de partij, die voor het oogenblik het sterkst was, te kiezen; een tijdlang was hij de bondgenoot van Adolf van Gelder*, met wien hij op een tocht naar Palestina vriendschap had gesloten, tegen diens vader Arnout*. Hij stierf 1506. Zijn achterkleinzoon, Willem IV, Graaf van den Bergh, geb. 1538, was gehuwd met Maria van Nassau, oudste zuster van Prins Willem van Oranje, en betoonde zich een warm voorstander der Her vorming. Hij nam deel aan het Verbond der Ede len, zocht bij Alva’s komst door snel zijne onder werping aan te bieden diens gunst te winnen, en wijdde zich, toen dit mislukte en Alva hem liet indagen, wederom aan de zaak zijns zwagers.
Hij had de hand in de verrassing van het slot Loevenstein door Herman de Ruyter, deed in 1570 een mislukten aanslag op Deventer en trok zich op zijn kasteelen te ‘s-Heerenberg en Ulft terug, waaruit hij weldra door Ferdinand van Toledo werd verdreven. Na de inname van Brielle maakte hij zich meester van een deel der provinciën Gelderland en Overijsel, trachtte ook Arnhem, Deventer en Utrecht te nemen en matigde zich den titel aan van stadhouder van Gelderland en Overijsel; hij verzuimde echter de noodige maatregelen te nemen om het veroverde te kunnen verdedigen, en, toen de Spanjaarden Zutphen hernamen, nam hij met zijn bezittingen en gezin de wijk naar Duitschland, waarna de genoem de gewesten weer werden bezet. Toen al zijne pogingen, om het een of ander aanzienlijke ambt te krijgen bij den Prins en de St.-Generaal schipbreuk leden, begon hij naar de zijde van Spanje over te hellen, hield zich echter verborgen en zag zich in 1581 door de Staten van Gelderland tot stadhouder benoemd. In 1683 kreeg de stad Arnhem bewijzen in handen, dat de stadhouder met Parma heulde en onderhandelde over de overgave van de stad Zutphen aan de Spanjaarden, waarop B. ge vankelijk naar Zalt-Bommel werd gevoerd, hier trouw zwoer aan de Staten, doch in 1584 openlijk in dienst van Spanje overging. Hij overleed in Nov. 1586 en liet 8 zoons en 9 dochters na. Zijn oudste zoon, Herman, graaf van den Bergh, werd tegelijk met zijn vader gevangen genomen, doch weldra op vrije voeten gesteld, waarop hij in Spaanschen dienst overging. In het gevecht bij Amerongen op 23 Jan. 1585 was hij bevelhebber der achterhoede en droeg veel bij tot de overwinning; onder Tassis deed hij een inval in Friesland (Zevenwolden), waar bij hij in den slag bij Boxum (27 Jan. 1586) zwaar werd gewond. In 1591 verloor hij bij de verdediging van Deventer een oog; in 1593 werd hij gouver neur en kapitein-generaal van Spaansch-Gelre en ridder van het Gulden Vlies.
Hij hielp Mondragon bij het ontzet van Groenlo en overleed te Spa in 1611. Frederik, graaf van den Bergh, tweede zoon van graaf Willem, heer van Boxmeer, Homoet, Dixmuiden, Hedel, enz., geb. 18 Aug. 1559, was, toen zijn vader openlijk in dienst van Spanje over ging, in dienst der Staten en bevelhebber van Venlo; hij volgde zijns vaders voorbeeld, onderscheidde zich bij velerlei gelegenheden, belegerde en vermeesterde de stad Ootmarsum, werd stadhouder van Friesland, Groningen, Overijsel en Lingen, moest laatstge noemde plaats in 1697 aan prins Maurits overgeven, ontving later de stad Doetinchem tot heerlijkheid, behoorde tot de belegeraars van Zalt-Bommel, nam deel aan den slag bij Nieuwpoort en aan het beleg van Ostende, werd in 1613 door aartshertog Al bertus naar den Rijksdag te Regensburg afgevaar digd en overleed in 1618. Oswald, graaf van den Bergh, derde zoon van graaf Willem, geb. 1561, kwam in den slag van Boxum (27 Jan. 1586), door een misverstand om het leven, doordat hij, een Staatsch vaandel buitgemaakt hebbende, door een van zijn eigen krijgslieden voor een Staatsch vaan drig aangezien en doorstoken werd. Hendrik, graaf van den Bergh, zevende zoon van graaf Willem, geboren te Bremen 1573, koos evenals de overige leden zijner familie de Spaansche zijde. In 1606 verdedigde hij Groenlo tegen prins Maurits, werd in 1607 te Erkelens door Frederik Hendrik gevangen genomen, deed in 1624 een inval in de Veluwe, nam deel aan het vermeesteren van Breda in 1625, trachtte tevergeefs in 1629 ’s-Hertogenbosch te ontzetten, deed hierop een tweeden inval in de Veluwe, bemachtigde Amersfoort, doch moest door den val van Wezel terugtrekken. In 1633 ontevreden over de weinige waardeering, die hij vond. ging hij met zijn krijgsvolk in dienst der Staten over, waarop hem het markgraafschap Bergen-op-Zoom werd toegekend als schadeloosstelling voor zijne ver beurd verklaarde goederen; hij maakte zich meester van ’s-Heerenberg en deed zich aldaar huldigen als erfgenaam van zijn overleden nicht, de dochter van zijn oudsten broeder Herman; hij overleed in 1638.