Bergen (jan van glimes, markies van) - Zuid-Nederlandsch staatsman, werd in 1629 geboren en volgde in 1660 zijn vader als markies van Bergen-op-Zoom op. Door Koning Filips II in 1655 tot ridder van het Gulden Vlies benoemd, vergezelde hij dien vorst naar Engeland, waar hij hem getrouwe diensten bewees bij diens huwelijksaangelegenheden met Koningin Maria (Bloody Mary). Reeds onder de regeering van Karel V tot kamerheer benoemd, werd hij in 1560 groot-baljuw en stadhouder van Henegouwen, gouverneur van Valenciennes en Cambresis, groot-prior van Brabant en Vlaanderen en bekleedde hij later nog andere staatsambten. Hij was een ijverig katholiek, maar had een grooten afkeer van de hevige vervolgingen der ketters, zoodat hij weigerde de bloedplakkaten ten uitvoer te leggen en de Inquisitie te steunen. Toen de landvoogdes Margaretha hem haar ongenoegen liet blijken over het oproer, dat tijdens zijne af wezigheid te Valenciennes uitgebroken was, ant woordde hij: „qu’il n’était ni de son honneur ni de sa charge, de se faire le bourreau des hérétiques”. B. was ook een groot vijand van Granvelle en verbond zich in 1663 tegen dezen met Willem van Oran je, Egmond, Hoorne, Montigny, Brederode en anderen.
Hoewel hij in 1666 tegenwoordig was bij de vergadering der Edelen te Hoogstraten, weigerde hij toch tot hun Verbond toe te treden. Na het over reiken van het smeekschrift der Edelen werd in overleg met de landvoogdes besloten een gezant schap naar Spanje te zenden, dat Koning Filips op de hoogte moest brengen van den onrustigen toestand in de Nederlanden. Voor deze zending werden B. en Floris van Montmorency, heer van Montigny, uitgekozen, die echter slechts met groote moeite werden overgehaald, om zich van deze op dracht te kwijten. Daar B. ernstig zijn been bij het kaatsspel bezeerd had, vertrok Montigny eerst alleen; B., die door zijne verwonding slechts langzaam reizen kon,stortte onderweg weder in en en zou naar de Nederlanden teruggekeerd zijn, daar hij ook het nuttelooze van zijn gezantschap inzag, indien Koning Filips niet bij hem er op had aangedrongen zijne reis voort te zetten. Filips ontving beide gezanten oogen schijnlijk zeer minzaam, maar in zijn hart was hij hun zeer slecht gezind, omdat hij hen als beschermers der ketters beschouwde. Daarenboven nam hij hun hunne vrijmoedige en openhartige taal zeer kwalijk en toen hij nu tijding van den Beeldenstorm kreeg, was beider lot beslist. B., die nog steeds niet van zijne verwonding genezen was, stierf nog juist bijtijds aan een hevigen aanval van koorts (21 Mei 1667), om geen gewelddadigen dood te hoeven sterven, maar Montigny werd later in de gevan genis geworgd. B.’s bezittingen werden door Alva verbeurd verklaard op grond daarvan, dat hij zich aan majesteitsschennis had schuldig gemaakt.