Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Benedek (ludwig, ridder von)

betekenis & definitie

Benedek (ludwig, ridder von) - een Oostenrijksch legeraanvoerder, geb. 1804 te Oedenburg in Honga rije, zoon van een Protestantsch geneeskundige, ont ving zijne opleiding aan de militaire academie te Wiener-Neustadt, trad in 1822 als vaandrig in het Oostenrijksche leger, werd in 1824 tweede luitenant, in 1831 eerste luitenant, in 1833 als zoo danig overgeplaatst bij den generalen staf in Italië, in 1835 kapitein, in 1840 majoor en adjudant bij het generaal-commando in Galicië en in 1843 luite nant-kolonel. Bij den opstand, welke in 1846 in Ga licië uitbrak, onderscheidde hij zich door beleid en persoonlijke dapperheid ; door zijne operaties bij Wieliczka kon de generaal Collin tot het offensief overgaan en Podgorze in storm nemen. B. werd tot kolonel bevorderd en in Augustus 1847 tot com mandant van het regiment Giulay in Italië be noemd. Hier onderscheidde hij zich 28 Mei 1848 bij Curtatone, waar hij aan het hoofd eener brigade met succes een aanval deed op eene sterke stelling der Piemonteezen.

Op voordracht van den veldmaar schalk Radetzky werd hij voor dit wapenfeit be loond met de Orde van Maria-Theresia. In den veldtocht van 1849 wierp hij 21 Maart de Piemontee zen bij Mortara terug, hield 23 Maart dapper stand tot de aankomst van het 3e korps en droeg daardoor veel bij tot de overwinning bij Novara. In April 1849 werd hij benoemd tot generaalmajoor en belast met het bevel over eene brigade in Hongarije, commandeerde bij Raab en Oszöny de voor hoede en maakte de gevechten bij Uj-Szegedin, Szöreg en Ozs-Ivany mede, in welk laatste hij zwaar gewond werd. Na zijn herstel werd hij als chef van den staf van het 2e leger onder Radetzky weder naar Italië verplaatst, in 1863 tot luitenant-gene raal bevorderd en in 1864 belast met het bevel over het 4e Armeekorps in Lemberg. Bij het uitbreken van den oorlog met Italië in 1869 nam hij het com mando van het 8e Armeekorps in Italië over, doch kwam te laat op het slagveld aan om de neder laag bij Magenta (4 Juni) te verhinderen. Nadat bij den terugtocht één zijner divisies bij Melegnano in het gevecht gekomen was, had den 24sten Juni de slag bij Solferino plaats, waarin B. zich bij zonder onderscheidde; op den rechtervleugel der Oostenrijkers hield hij bij San Martino hardnekkig stand tegen de Piemonteeezen, nam eerst op bevel van den keizer aan den algemeenen terug tocht deel en trok, nadat hij echter nog tot in den laten avond Pozzolengo bezet had gehouden, zijn korps op den linkeroever van de Mincio terug. Na den vrede van Villafranca werd hij tot gouver neur-generaal van Hongarije benoemd en in No'

vember 1860 tot opperbevelhebber van het leger van het Lombardisch-Venetiaansche koninkrijk, dat zijn hoofdkwartier te Verona had. Hier bleef hij tot het begin van 1866. Toen in dit jaar de oorlog tegen Pruisen en Italië uitbrak, werd B. zeer tegen zijn zin, benoemd tot opperbevelhebber van het Noorder-leger tegen Pruisen. Hij achtte zichzelf ongeschikt voor de hem opgedragen taak en gaf er de voorkeur aan, op het hem bekende operatietooneel tegen Italië op te treden. De openbare meening wil de hem echter als opperbevelhebber tegen de Prui sen en hij moest voor den aandrang van zijn vorst zwichten. Het Pruisische leger rukte Bohemen binnen en behaalde verschillende overwinningen (Skalitz, Trautenau, Nachod), zoodat het Oosten rijksche leger steeds meer naar het Z. terug moest trekken.

Den 3den Juli had eindelijk de groote be slissende slag bij Königgratz (of Sadowa) plaats, die voor de Oostenrijkers met eene volslagen neder laag eindigde. B. moest met zijn leger naar Hon garije terugtrekken, werd van zijn commando ontheven en moest voor een krijgsraad terecht staan, welk onderzoek echter den 4den December 1864 op bevel van den keizer werd opgeheven. B. kreeg zijn ontslag en vestigde zich eerst te Gratz, later te Pest. Hij overleed te Gratz den 27sten April 1881. — De geschiedenis heeft geleerd, dat B. niet aansprakelijk gesteld kon worden voor den ongunstigen afloop van den veldtocht van 1866. Zelf twijfelende, of Oostenrijk wel sterk genoeg was om een oorlog met twee fronten te voeren; tegen zijn zin benoemd tot opperbevelhebber van het Noorder-leger; gedwarsboomd in al zijne plan nen door de intrigues van het hof en door de chefs van zijn staf, von Henikstein en von Krismanic, welke laatste zijne bevelen niet uitvoerden, was B. het slachtoffer van de omstandigheden, waar door de roem van een dapper soldaat en goed aan voerder onrechtvaardig werd verduisterd en zijn levensavond verbitterd. Zie Dr. Wilhelm Alter, Feldzeugmeister Benedek im Feldzuge 1866, Deutsche Rundschau Januari 1911 en Friedjung, Benedeks nachgelassene Papiere, Leipzig 1911.

< >