Belasting (fiscaal) - Verplichte bijdrage tot de openbare geldmiddelen, niet bestaande in rechtstreeksche beta lingvoor bewezen diensten; dit laatste in tegenstelling met retributie. — De b. worden veelal onderscheiden:
A. in directe en indirecte b. in econ. zin, naarmate ze al of niet dengene treffen (of moeten treffen), van wien betaling wordt geëischt. In vele gevallen toch heeft belastingafwenteling*of -overdracht* plaats. — B. in directe en indirecte bel. in staatsrechtel. zin, naar gelang zij al of niet volgens een kohier worden ge heven. Deze onderscheiding wordt, zonder echter alle b. te omvatten, gemaakt door de wet van 12 Juli 1821, Stb. 9, houdende grondslagen van het stelsel van rijksbelastingen. Tot de dir. bel. behooren: 1) grondbel., 2) personeele bel., 3) rijksinkomstenbel.; tot de indir. 1) registratie-, 2) zegel-, 3) hypotheek-, 4) successierecht. Buiten deze onderscheiding staan de accijnzen, de bel. op gouden en zilveren werken en de grensrechten op in-, uit- en doorvoer. — C. in persoonlijke en zakelijke b., naarmate zij al of niet rekening houden met persoonlijke omstandigheden der belastingschuldigen, b.v. met de draagkracht (zie BELASTINGDRUK).—D. in al of niet zuiver fiscale bel.; de laatste zijn die, welke uitsluitend ten doel hebben geld in de schatkist te brengen. Niet zuiver fiscaal zijn b.v. beschermende rechten: pro tectionisten moeten wenschen, dat deze weinig op brengen, doordat zij den invoer tot een minimum zullen beperken. Niet zuiver fiscaal is ook de accijns op gedistilleerd, voor zoover zij ten doel heeft het drankgebruik tegen te gaan.
Iedere b. wordt meer of minder als een last gevoeld. Door haar toch wordt steeds de belastingplichtige beperkt in zijne uitgaven voor eigen behoeften. Veelal veroorzaakt zij daarenboven allerlei ongerief: forma liteiten, invullen belastingbiljetten, lang wachten bij de betaling. Ook kan zij de productie belemmeren. Ook het rechtsgevoel kan door haar worden beleedigd. Niet aan alle b. kleven alle deze nadeelen en ook niet steeds in dezelfde mate, maar aan elke b. kleven eeni ge ervan. Er moeten dus voordeelen staan tegenover die bezwaren, wil eene b. gerechtvaardigd zijn. Voor al met de mogelijkheid van de twee het laatst ge noemde, maar ook met de andere moet ernstig re kening worden gehouden. In de eerste plaats moet tegenover de bezwaren een opbrengst staan, die aan deze ten minste evenredig is. Eene b., die niettegen staande hare schaduwzijden, weinig opbrengt, moet worden vermeden, tenzij niet-fiscale bedoelingen bij haar voorzitten.
Iedere rijksb. moet op eene wet berusten (art. 174 Grw.). Geene privilegiën kunnen in het stuk van b. worden verleend (art. 175 Grw.). Slechts de Koning en de Prins van Oranje zijn vrij van alle perso neels lasten (art. 26 Grw.). Provinciale en gemeentel. b. kunnen volgens de Grw. resp. door Prov. Staten en gemeenteraad worden ingevoerd, maar zijn onder worpen aan de goedkeuring der Kroon. Daarenbo ven moeten zij voldoen aan algem. regels, bij de wet te stellen, terwijl zij ten slotte den doorvoer, den uit voer naar en den invoer uit andere prov. of gem. niet mogen belemmeren (artt. 136, 147 Grw.). Bedoelde algem. regels worden voor de gemeenten gegeven in artt. 232 —239 Gem. w.; voor de provinciën in artt. 126 bis — 126 undecies Prov. wet. — De invor dering der rijks directe bel. wordt geregeld bij de wet van 22 Mei 1846, Stb. 22, die der prov. b. ge schiedt, wat de opcenten op de rijks directe belas tingen betreft, op dezelfde wijze als de hoofdsom, wat de legeo en rechten en loonen aangaat, op de wijze bij de heffingsverordeningte regelen (art. 126 novies Prov. w.), die der gem. b. behalve volgens de desbetreffende bepalingen der Gem. w. (artt. 267— 282), volgens gem.voorschriften, welke moeten wor den aangehaald in het goedkeuringsbesluit (art. 236 Gem. w.).