Bebel (ferdinand august) - Een der voornaamste leiders der Duitsche sociaal-democratie, werd 22 Feb. 1840 te Keulen geboren uit eenvoudige ouders; zijn vader was onderofficier, zijne moeder naaister. Daardoor leerde hij reeds vroeg de nooden van den vierden stand kennen, die toen vooral niet minder waren dan nu. Van kind des volks zich te hebben opgewerkt tot een volkstribuum van grooten invloed, is de beteekenis van August B. In zijne jeugd had hij slechts de dorpsschool te Brauweiler en de Zondagsschool te Wetzlar bezocht. Meer dan Karl Marx, Friederich Engels of Ferdinand Lassalle werd hij door het volk tot een der hunnen gerekend, terwijl het volk tevens zeer hoog tegen hem opzag, omdat hij zich met stalen vlijt en onvermoeiden ijver de kennis had eigen gemaakt, om in de hoogere kringen de belangen van den vierden stand te verdedigen. Bovenal verschaften hem de vervolgingen, die hij voor zijn zaak, tengevolge van de socialistenwetten, heeft doorgestaan, groote bekendheid. Negen en zestig malen onderging hij gevangenisstraf wegens het verspreiden van leeringen, die voor den staat gevaarlijk werden geacht. 17 Mei 1870 werd hij gevangen genomen, aangeklaagd van toebereidselen tot hoogverraad en met Liebknecht, zijn makker en in zekeren zin zijn leermeester, 26 Maart 1872 tot twee jaren vestingstraf veroordeeld; eenige maanden later tot 9 maanden gevangenisstraf wegens majesteitsschennis. Zijn mandaat als Rijksdag-afgevaardigde werd hem ontnomen — nochtans werd hij (1873) in zijn district herkozen. Met enkele tusschenpoozen — 1881-1883 en 1893-1898 — is hij tot aan zijn dood lid van den Rijksdag gebleven. Bovendien werd hij in 1881 naar den Saks. Landdag afgevaardigd. Daar het aantal soc.-dem. partijleden in den Rijksdag bijzonder klein was — 1875, 9 leden, 1877, 12 leden — en slechts langzamerhand aangroeide, werd van elk de grootste werkzaamheid gevorderd. B. heeft zich daarbij een der krachtigste strijders getoond, vooral, b.v. toen in 1876 de strafwetnovelle tegen de socialisten werd ingediend. Maar ook verzette hij zich tegen de leger-uitbreiding, door von Bismarck noodig geoordeeld. Nog in 1886 kwam hij in aanraking met den strafrechter en werd, met andere partijgenooten, tot 9 maanden gevangenisstraf veroordeeld. Het ging toen in Duitschland hard tegen hard. Maar aan mannen als Liebknecht, B., Singer, Auer, von Vollmar heeft de Duitsche soc.-dem. partij te danken, dat zij door de ijzeren hand van von Bismarck niet is verpletterd. Toen door de opheffing van de socialistenwet in 1890 de spanning ophield, bevond B. zich op het hoogtepunt van zijn leven. Hij verhuist naar Berlijn, krijgt zitting in het hoofdbestuur der partij en wordt lid der redactie van de „Vorwärts”. Naar zijn woord in den Rijksdag wordt ook buiten Duitschland geluisterd. Na Liebknechts dood in 1900 heeft hij het onbetwiste leiderschap der partij in en buiten het parlement. Als soc.-dem. is B. wel altijd Marxist gebleven — maar een groot theoreticus is hij nooit geweest. Om de eenheid der partij te redden, heeft hij b.v. in 1891 medegewerkt aan de verdediging en aanneming van het Erfurtsche program en in 1903 de nederlaag veroorzaakt van de revisionisten op het partijcongres te Dresden. Dat hem de eenheid boven alles ging, was ook reeds gebleken in 1875 op het Congres te Gotha, toen hij vóór de samensmelting van socialisten en Lassalleanen was, hoewel het Gotha’sche program volstrekt geen zuiver soc.-dem. karakter had. Zijne latere houding tegenover de revisionisten, die hoe langer hoe talrijker werden en den machtigen steun der vakvereenigingen verkregen, bewijst eveneens zijne beteekenis als tacticus. Eenmaal inziende, welken invloed die revisionisten kregen, heeft hij, zoowel in 1908 op het Congres te Neurenberg, als op dat te Jena in 1911, de aanvallen op de revisionisten tegengehouden. Zoo heeft hij ook eene meer verzoenende richting gevolgd: in 1909 door de soc.-dem. fractie in den Rijksdag te doen stemmen ten gunste van eene belastingwet op de erfenissen, in 1912 door het ontwerp tot financieele dekking der militaire uitgaven te steunen. De laatste 20 jaren zijns levens heeft B. vrijwel financieel onbezorgd — door de opbrengst van zijn geschriften en ook door eene kleine erfenis — en kalm doorgebracht. Een hartkwaal dwong hem tot kalmte — alleen bij zeldzame gelegenheden sprak hij nog in den Rijksdag, o.a. om een aanval van den Duitschen kroonprins op de soc.-dem. te beantwoorden. 13 Augustus 1913 overleed hij plotseling te Passugg bij Chur in Zwitserland, waar hij gewoon was den zomer door te brengen.—Tot de twee voornaamste zijner geschriften behoort Aus Meinem Leben, waarin hij zijn jeugd en „Lehrund Wanderjahre” vooral met gloed heeft beschreven. In de gevangenis schreef hij een boekje: Der Deutsche Bauernkrieg (1876) en vertaalde hij de Etude sur les doctrines sociales du christianisme van Yves Guyot en Sigismond Lacroix onder den titel: Die wahre Gestalt des Christentums, het aanhangsel daarvan: Ueber die gegenwärtige und künftige Stellung der Frau werkte hij in 1879 om tot Die Frau in der Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft, later onder den titel: Die Frau und der Sozialismus uitgegeven. Dit boek, waarvan in 1910 de 51e druk verscheen, is het tweede der beide voornaamste van B.’s werken. Het werd vertaald in het Engelsch, Fransch, Italiaansch, Zweedsch, Deensch, Poolsch, Vlaamsch, Grieksch, Bulgaarsch, Roemeensch, Hongaarsch en Czechisch. Het was van de opbrengst van dit boek, dat hij voornamelijk leefde. Verder schreef hij: Die parlementaire Thätigkeit des Deutschen Reichstags und der Landtage (1876), dat hem een vervolging op den hals haalde; Christentum und Socialismus; Die Mohamedanisch-Arabische Kultur im Orient und Spanien (1884); Die Sonntagsarbeit (1888); Zur Lage der Arbeiter in den Bäckereien.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk