Bawian, eil. in de Javazee, vlak N. lijk van Soerabaja, tusschen 5°43' en 5°52' Z.B. en 112°34' en 112°44' O.L. v. Gr.; het vormt een contrôle-afd. van de afd. Grisee der res. Soerabaja, bestaat uit het distr. Sangkapoera met 2 onderdr. en telt 64 dèsa’s; hoofdpl. Sangkapoera; B. heeft een oppervl. van bijna 200 K.M.2, het is geheel door riffen en klippen omgeven; de bodem bestaat bijna geheel uit de in den O. I. Archipel zeer zeldzame buciet-gesteenten; de bergen naderen op veel plaatsen de kust; hoogste toppen: Goenoeng Tinggi of Piek van B. 622 M. en Goenoeng Telaga 580 M. Op ± 5 paal N.-waarts van de hoofdpl. ligt op een hoogte van 330 M. een kratermeer, de Telôgô Kastôbô, met helder drinkbaar water; grootste diepte ± 140 M. B. brengt vooral veel klappers voort; men ziet klapperboomen langs de kust in rijen geplant, dicht opeen geplaatst in de kampoengs en langs wegen en paden; het eil. moet vroeger ook zeer rijk aan njamploengboomen (Calophyllum inophyllum) geweest zijn. Op B. wordt een soort steenkolen gevonden van inferieure kwaliteit; voorts op enkele plaatsen ronde, roodachtige steenen, welke aangroeien, vermoedelijk ijzersteen, en zandsteen. De bevolking van B. bedroeg ult. 1905 totaal 42,288 zielen; hoewel waarschijnlijk het meest verwant met de Madoereezen, hebben ze in taal, zeden en gewoonten veel van Maleiers en Javanen overgenomen; in zedelijk opzicht staan ze tamelijk hoog; diefstal komt er bijna niet voor en misdaden hebben zeer zelden plaats; de mannen dragen een geruite Makassaarsche sarong, een lange broek, een open of gesloten jas, en een mutsje van fluweel; de vrouwen dragen een kabaja van zijde of katoen, en op ’t hoofd veelal een kap. Het Baweansche huis kenmerkt zich door een groot aantal deuren aan de voorzijde; de woning is gewoonlijk niet in kamers verdeeld; de slaapplaatsen bevinden zich tegen den bamboewand. Op het erf staat steeds de „doeroeng”, een klein loodsje, waar de kinderen bijeen komen; op den zolder daarvan bewaart men de rijst; in de doeroeng vlechten en weven ook de Baweansche meisjes; onder bewaking van oudere familieleden brengen ze daar den geheelen dag en soms een deel van den nacht door en ontvangen er bezoeken van de huwbare jongelieden; op deze wijze komen op B. de verlovingen en huwelijken tot stand. Het grondbezit op B. is zeer versnipperd; ieder landbouwer heeft gewoonlijk niet meer dan 1 a 2 bouw bouwgrond; men vindt er zoowel sawah’s als droge velden. Een voornaam middel van bestaan is de vischvangst; de Baweansche visschers staan als stoute zeevaarders bekend; ook de handel is van veel beteekenis; de Baweanner toont meer handelsgeest dan de Javaan, en velen gaan naar Singapore of Java om handel te drijven; bijna op alle landen van den Archipel wordt van B. uit handel gedreven; de bewoners van B. worden in de verschillende kustplaatsen, waar ze zich ophouden om handel te drijven of als koeli dienst te doen, meest met den Eng. naam Bojan aangeduid. B. is voorts ook bekend om de gekleurde en ongekleurde matten, die er, alleen door vrouwen, van pandanus gevlochten worden en een belangrijk exportartikel vormen.
Litteratuur: J. E. Jasper, Het eil. B. en zijn bewoners. Tijdschr. v. h. Binnenl. Best. Dl. 31 en de daar aangehaalde bronnen.