Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bartolommeo (fra)

betekenis & definitie

Bartolommeo (fra) - Bartolommeo (Fra-B. et Sancti di Paulo di Jacopo popolo di San Felice), geb. 1472 te Florence, overl. Pian di Mugnone 1517. Daar zijn vader, een voerman en eigenaar van voertuigen en muilezels, een huis bij een der poorten van Florence bezat, noemde men den zoon ook kortweg Baccio della Porta. B., een der meest belangr. Florentijnsche schilders, was de leerling van Cosmo Roselli en begon met een schilderswerkplaats in het ouderlijk huis, tezamen met zijn medeleerling bij Roselli, Mariotto Albertinelli (1492). Met dezen laatsten was B. eerst zeer bevriend, keerde zich daarop geheel van hem af in de jaren van Savonarola’s boetpredikatiën, die B. er toe brachten in 1496 en ’97 al zijn eigen werken te verbranden, voorzoover ze niet ten volle streng godsdienstige onderwerpen behandelden. Nadat Savonarola zelf op den brandstapel was gebracht (1498), nam B. nog op zich, voor ’t kerkhof S. Maria Nuova een „Laatste Oordeel” te schilderen, maar in 1500 brak hij plotseling zijn schildersloopbaan af om zich te laten opnemen in het Dominicanen-klooster te Prato. 1501 keerde hij als „frate” Bartolommeo naar Florence terug en leefde daar in ’t klooster van S. Marco. In ’t begin schilderde hij toen niet; wel dateeren uit dezen tijd vele teekeningen en compositieschetsen van zijn hand. In 1504 nam hij weer een bestelling aan van een schilderstuk „Maria verschijnt aan St. Bernard”, thans Academia te Florence, en in 1505 werd hij belast met de leiding van een schilderswerkplaats in S. Marco. In 1508 trok hij naar Venetië, waar hij eenige maanden bleef. Van dezen tijd af veranderde, onder den invloed der Venetiaansche kunst (Giovanni Bellini vooral), zijn stijl. Een tweede periode begint. In 1509 had hij in S. Marco een werkplaats, die zeer veel af leverde; ook den vriend zijner jeugd Albertinelli had hij toen weer voor zich gewonnen en hij werkte opnieuw met hem samen (een kruis binnen twee ineengestrengelde kringen is hun gezamelijk merk). In 1512 hield de samenwerking weer op. Er bleven toen slechts mindere krachten, als o.a. Fra Paolino en Giovanni Soglioni over. In 1514 trok Fra B. naar Rome, waar hij nu opnieuw den invloed onderging van Raffael en Michelangelo. Hij keerde echter, door malaria aangetast, in ’t zelfde jaar reeds terug en vestigde zich met de broeders Paolino en Agostino op het landgoed der Dominikanen te Pian di Mugnone. In 1515 reisde hij over Pistoja naar Lucca, waar hij een groote „Mater Misericordiae” schilderde om daarna naar Pian di Mugnone terug te keeren. In dit jaar bereikte hem het aanzoek van Koning Frans I van Frankrijk om naar Parijs te komen. In 1515 zocht Paus Leo X hem nog eens in zijn werkplaats te Florence op. Zijn ontwikkeling als kunstenaar behelst vier duidelijk te onderscheiden perioden. De eerste: tot 1500, de tweede van 1500-1508, de derde na de Venetiaansche reis tot 1514, de vierde na de Romeinsche reis tot aan zijn dood. Uit de eerste periode zijn te vermelden: portret van Savonarola in ’t klooster van S. Marco; het bovengenoemd fresco op ’t kerkhof v. S. Maria Nuova 1498. Hier blijkt reeds de oorspronkelijke kracht; vooral in de bovenste helft, die trouwens: het eenige, geheel door hem zelf afgewerkt gedeelte is, ziet men hier voor ’t eerst in de Florentijnsche kunst de toepassing van een geheel nieuw schema voor de voorstelling van diepte en ruimte in de compositie. Fr. B. bereikt dit alles door andere middelen dan Leonardo, die het probleem het eerst had opgelost en dan de andere schilders der 15e eeuw. B. stelt zijn figuren op in een naar voren geopenden, de diepte inwijkenden halven cirkel, een gegeven, dat ook Raffael bij de Disputa heeft toegepast. In de teekening der lichamen en draperiëen bemerkt men ook den invloed van Lorenzo di Credi en van Ghirlandajo, wiens composities echter vlak en primitief schijnen, als men ze bij B.’s „Laatste Oordeel” vergelijkt. Van 1497 is nog te noemen de door Albertinelli voltooide „Boodschap van Maria” te Volterra (Dom) en kleine luikjes bij een marmeren Madonna relief van Donatello (Uffizi). Voor de studie van de volgende periode moet men zich, daar er zeer weinig schilderijen van B. overgebleven zijn, met zijn teekeningen behelpen, thans in de Uffizi, ’t Louvre, de prentenkabinetten te München en te Londen en het museum te Weimar. Het zijn voornamelijk zwart- en rood teekeningen, zorgvuldig uitgevoerd, veelal meer op Leonardo’s manier slechts als bewegings- en compositiekrabbels opgezet. De invloed van Leonardo is niet te ontkennen, maar ook Filippino Lippi en Perugino hebben hem geïnspireerd, terwijl B. ook van zijn kant niet zonder invloed bleef op Raffael. Uit B.’s beste periode, na de Venetiaansche reis, dateeren o. a.: De staande Madonna met 6 heiligen in de kerk van St. Marco te Florence (1509), een z.g. Sagra Conservatione, zooals hij er zooveel heeft geschilderd, doch thans vooral opmerkelijk door de kracht van licht en schaduwwerking en de geheel aan Bellini herinnerende nis, waarin de figuren staan. Varianten van deze compositie zijn: de groep met de H. Katharma (Louvre, op Leonardo’s manier zijn de figuren tot een soort pyramide geschikt) en: Het huwelijk van St. Katharina (Pitti Florence 1512). In zijn laatsten tijd schilderde B. onder Raffaels en Michelangelo’s invloed weer met minder clair obscur, bonter en blanker, daarentegen teekende hij nu sterkere bewegingen, grooter en grootscher gestalten, met meer pathos (Petrus en Paulus te Rome, Lateraan. Hl. Marcus Uffizi, Mater Misericordiae te Lucca); vooral Christus als Salvator Mundi te midden van de Evangelisten in ’t palazzo Pitti en Beweening van Christus aldaar (1516), beide meer in Raffaels stijl dan in dien van Michelangelo. Veel variatie van onderwerpen vindt men in het werk van dezen monnik niet, maar de ontwikkeling van zijn stijl staat nergens stil; het is meer een klassiek volmaken, dan een wild en geniaal voelen en werken. Zijn temperament als kunstenaar is rustig, zijn verbeeldingskracht is niet al te groot, maar de ernst van zijn streven en de zekerheid van zijn kunnen op zijn afgebakend kerkelijk gebied geven hem reeds een aparte plaats. In menig opzicht kan men hem beschouwen als den schepper van den Florentijnschen stijl der z.g. „Hoog-Renaissance”, dien Raffael eens te Rome tot den wereldstijl zou verheffen. De volledige lijst van zijn werken en de litt. in Thieme-Becker’s Künstler-lexikon, grootendeels uittreksel uit het boek van Fritz Knapp, Fra B. Halle 1903 (met reproductie van alle bekende schilderijen en vele teekeningen). De teekeningen zijn uitgegeven door A. v. Zahn, Die Handzeichn. Fra Bartolommeos.

< >