Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bake (john)

betekenis & definitie

Bake (john) - geb. 1 Sept. 1787 te Leiden, gest.

aldaar 26 Mrt. 1864, studeerde te Leiden onder Wyttenbach en werd 1810 doctor in de rechten. Na eerst corrector aan de Lat. School te Leiden te zijn geweest, werd hij benoemd tot buitengew. hoogleer, in de litt. faculteit aan de Leidsche Hoogeschool en in 1817 als opvolger van Wyttenbach gew. hoogleer. In 1857 trad hij als zoodanig wegens zijn 70jarigen leeftijd af. Hij behoort tot de voornaamste vertegenwoordigers der Nederlandsche classieke philologie in de 19de eeuw (zie S. A. Naber, Vier Tijdgenooten, Haarlem 1894).

Zijne verdiensten liggen vooral op het gebied van Cicero en van de Grieksche Antiquiteiten. Aan zijne vriendschap met Geel dankte Nederland de uitgave der Bibliotheca critica nova (1825 —31), waarin hij met Peerlkamp, Hamaker, Thorbecke e.a. den naam der Nederlandsche philologie hoog hield. Ook de wetenschap in het algemeen heeft hij bij verschillende gelegenheden behartigd en met Geel ervoor gezorgd, dat Cobet tot zijn vijfjarige studiereis is in staat gesteld. Zijn levensbeschrijving door R. C. Bakhuizen van den Brink in Jaarboek d. Kon. Acad. v. Wetensch. 1865, opgenomen door S. A. Naber in Vermaarde Nederlanders (Haarlem 1906).

< >