Auber - (Daniel François Esprit), Fransch toondichter, geb.29 Januari 1782 te Caën in Normandië, overl. 13 Mei 1871 te Parijs. Reeds op 11-jarigen leeftijd schreef A. romances, die in de salons van het Directoire gaarne werden gezongen. Zijn vader evenwel wenschte,dat hij koopman zou worden, en zond hem, naar Engeland om daar in den handel te worden opgeleid. De liefde tot de muziek was hem echter te sterk, en reeds 1806, toen hij zich liet opnemen in het gezelschap van de „Kinderen van Apollo” werd A. aangeduid als „compositeur”.
Een piano-trio, door hem geschreven, trok de aandacht van den beroemden violoncel-virtuoos Lamarre. Deze, die geen compositie-talent bezat, wenschte, dat de eigenaardigheden van zijn spel in eenige werken zouden worden vastgelegd. A. wist de speelmanier van Lamarre zoo nauwkeurig toe te passen in eenige door hem gecomponeerde violoncelconcerten, dat zij de volle tevredenheid van zijnen vriend verwierven. Zij werden gedrukt onder den naam van L. en waren, in hunne hoedanigheid van bravourecomposities zeer gezocht. Ook een Vioolconcert, door A. geschreven en door Mazas in een concert v. h. Conservatoire gespeeld, vond algemeenen bijval. Maar een Fransch componist, van wien geene opera opgevoerd was, gold in die dagen maar weinig. Ook A. bewoog zich dus in die richting en schreef in 1811 Julie (met een orchest van enkel strijkinstrumenten) en in 1812 Jean de Couvin. De voorstelling van deze laatste opera werd bijgewoond door Cherubini, en deze bemerkte, trots het gebrekkige en de beperkte middelen van de uitvoering met welk een groot talent hij hier te doen had.
Hij wist A. over te halen, onder zijne leiding ernstig te gaan studeeren. Van toen af ontwikkelden zijne talenten zich snel. Van zijne eerste opera af, die te Parijs werd opgevoerd Le séjour militaire (1813) tot zijne Rèves d'amour (1869) was zijn lange leven een aaneenschakeling van groote en kleine triomfen. Van zijne talrijke opera’s worden hier alleen genoemd La Muette de Portici, Fra Diavolo, Le Cheval de bronze, Les Diamants de la Couronne. Ook aan uiterlijke eerbewijzen ontbrak het A. niet: 1829 werd hij tot de „Académie” toegelaten (als opvolger van Gossec) en in 1842 benoemd tot directeur van het Conservatorium te Parijs; bovendien gaf Napoléon III hem in 1857 den titel van keizerlijk hofkapelmeester. De muziek van Auber onderscheidt zich door eene lichte, liefelijke gratie, gepaard aan eene vloeiende, gemakkelijk in ’t oor vallende melodiek. Eene verrassing biedt zijne „groote” opera La Muette de Portici, waarin A. veel dramatische kracht toont en uitingen van hevigen hartstocht geeft, die men, zijne andere werken kennend, niet verwacht.