Armenwet - Wet van 27 April 1912, Stb. 165, tot regeling van het armbestuur. Zij verving de wet van 28 Juni 1854, Stb. 100. Vóór deze laatste gold de wet van 28 Nov. 1818, aangevuld door tal van reglementen. — De Armenwet bevat bepalingen omtr. armenzorg door instellingen van weldadigheid, waaronder zij verstaat inst., welke armenverzorging, in of buiten gestichten, voortdurend ten doel hebben (art. 1). Zij worden door de wet onderscheiden in 1) burgerlijke instellingen, d. z. gemeente-instellingen, door de burgerlijke overheid geregeld en van harentwege bestuurd, 2) kerkelijke instellingen, d. z. instellingen eener kerkel. gemeente, vanwege die kerkel. gemeente geregeld en bestuurd, 3) bijzondere instellingen, d. z. inst., door bijzondere personen of bijzondere, niet kerkel. vereenigingen of stichtingen geregeld en bestuurd, 4) gemengde instellingen, d. z. inst. van gemengden aard, in welker regeling of bestuur door de burgerlijke overheid en vanwege eene kerkel. gemeente of door bijz. personen of bijz., niet kerkel., vereenigingen of stichtingen, gezamenlijk wordt voorzien (art. 2). — Bepalingen omtrent het beheer der instellingen geeft de wet slechts voor de burgerlijke en gemengde (artt. 17—27), omtr. de armenzorg slechts voor de burgerlijke (artt. 28—40).
De laatste gelden ook, wanneer de overheid rechtstreeks armenzorg beoefent. Door de overheid, direct of indirect, wordt onderstand niet verleend, dan wanneer anderen in gebreke blijven (art. 28). Subsidies aan inst. v. weld., andere dan burgerlijke, worden in den regel door de overheid niet gegeven (art. 14). Bij burgerl. ondersteuning moet steeds doel zijn den arme weder zoover te brengen, dat hij in eigen onderhoud kan voorzien (art. 29). Bij weigering van onderstand heeft de arme zich daarbij neer te leggen, behoudens in het geval, dat kennelijk geweigerd wordt op gronden, niet overeenkomende met de bestemming der burgerl. armenverzorging (art. 32). — Artt. 33—37 geven bepalingen omtr. geneesk. armenverzorging; artt. 39, 40 beslissen, welke gemeente de kosten der burgerl. armenzorg moet dragen. — Alle inst. v. weld. moeten jaarl. de gegevens verschaffen, noodig voor een overzicht van de armenzorg (art. 13).
Ook moeten zij desgevraagd mededeelen, of een bepaalde arme door haar wordt ondersteund (art. 12). Voor de burgerl. en gemengde instell. kan die verplichting nog ruimer zijn (art. 54). — Ten einde samenwerking te bevorderen, kan in eene gemeente of voor eenige gemeente of gedeelten van gemeenten gezamenlijk een armenraad worden ingesteld (art. 41), waarin de verschillende instell. v. weld. zijn vertegenwoordigd. Zijn taak wordt voornamelijk omschreven in art. 56. — Een register van inlichtingen (artt. 12, 66, 58) kan worden ingesteld, ten einde bedeeling zonder voldoende gegevens omtrent den arme zooveel mogelijk te beperken. Art. 57 legt aan den werkgever de verplichting op, inlichting omtr. het betaalde loon te verschaffen. — Artt. 63— 73 regelen ev. verhaal op den ondersteunde zelf of op anderen, die jegens hem onderhoudsplichtig zijn. Art. 77 geeft hiervoor een eenvoudigen vorm van proces. — Volgens art. 82 dient eene Algemeene Armencommissie van raad aan autoriteiten en, op verzoek, aan instellingen van weldadigheid.