Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Aquarelschilderen

betekenis & definitie

Aquarelschilderen - het schilderen met waterverven; dat vele dezer verven den grond, waarop geschilderd wordt, laten doorschijnen, acht men, blijkens het spraakgebruik, niet als het voornaamste criterium dezer techniek. Er zijn trouwens ten allen tijde mede verven gebruikt, die min of meer dekken — het komt er slechts op aan, dat de verfstof met water aangemaakt wordt en dat niet opzettelijk, als bij de guache techniek, alle doorschijnende kleur wordt geweerd. — In den modernen tijd, vooral sedert het laatste derde der 19e eeuw, is de grens gewoonlijk bijzonder moeilijk te trekken. Er zijn velerlei combinaties mogelijk: dekverf en doorschijnende sapverf; omtrekken met zwartkrijt over de verf heengezet; inktlijnen, pastel, enz., terwijl men toch nog steeds van waterverfteekeningen, (aquarellen) zal blijven spreken. — De techniek is oud en wordt reeds in sommige middeleeuwsche miniaturen naast andere tempera-procédés (gom, eiwit, bier, plantensap) toegepast. Voor schetsen is de aquarel-techniek, sapverfteekening, ook z. g. lichtgewasschen teekening, eveneens reeds sedert de late middeleeuwen in gebruik (A.

Dürer werkt zoowel met het doorschijnend aquarel als in geheel dekkend guache, ook de penteekening, door lichte waterverf tintjes verlevendigd). In allerlei graden passen de 16e, 17e, 18e en 19e-eeuwsche schilders de techniek toe. In Engeland ontwikkelt zich, misschien wat vroeger dan elders, dit aquarelleeren tot een techniek, die schilders en publiek niet meer enkel als voor studies en dergl. geschikt beschouwden, maar waarin men evengoed geheel voldragen werken kon uitvoeren (Barlow, Rooker, Hearne, Payne, Cozens e, a.), maar ook in Nederland bediende men zich voor het leveren van teekeningen, voor kunstportefeuilles bestemd, van deze techniek; eerst later wordt de waterverftcekening (in haar gecombineerden vorm) ook van begin af aan opgezet om — achter glas — evenals een schilderij te worden opgehangen. De Haagsche school heeft zelfs dit soort kunstwerken tot grooten bloei gebracht en men heeft juist door zich niet schoolsch te houden aan het akademisch voorschrift, dat waterverfteekeningen doorschijnende kleuren zouden moeten vertoonen, geheel nieuwe effecten weten te bereiken, waarvan de tentoonstellingen der Hollandsche Teekenmaatschappij in Pulchri Studio jaarlijks getuigden. — Onder de voornaamste Nederl. aquarellisten (in dezen zin) zijn te noemen Jacob en Willem Maris, Mauve, Breitner, Mesdag, Poggenbeek, Basterd, S. Bischop, Robertson, W. Witsen en a. m. — Architecten hebben, om hun te voren in O.-I.-inkt gezette teekening niet te dicht te dekken, natuurlijk over ’t algemeen aan de doorschijnende manier de voorkeur gegeven,

< >