Apeldoornsch-kanaal - waterweg over de Veluwe, van den IJsel bij Hattem af tot aan dezelfde rivier bij Dieren. De plannen voor een kanaal, dat gemakkelijke toevoer van grondstoffen en afvoer van producten zou mogelijk maken, dateeren reeds van 1640, toen nog bijna uitsluitend papier- en kopermolens dien verkeersweg van noode hadden. De plannen bleven hangen, maar kwamen onder de regeering van koning Lodewijk weer meer naar voren, toen de baljuw Daendels een rapport dienaangaande inleverde. Eerst koning Willem I zette de zaak door en besloot 1 Oct. 1824, dat het riviertje de Grift (Apeldoorn-Hattem) bevaarbaar zou worden gemaakt.
Waterstaat en genie achtten dit evenwel onmogelijk wegens het verschil in peil (gemiddeld 12.48 M.) en wegens het onttrekken der waterkracht aan de vele fabrieken, die hare drijfraderen op dit riviertje hadden liggen. ’s Konings bouwmeester H. J. Lijsen, meende echter, dat door het graven van een nieuw kanaal grootendeels langs de Grift loopende, deze moeilijkheden te overwinnen waren en deskundigen stelden vertrouwen in zijn plan. Van de 500 aandeelen van ƒ 500 in de tot dit doel uitgeschreven „negotiatie van penningen” nam de koning er 494 voor zijne rekening, van welke vordering Z. M. in 1843 ten voordeele van het Rijk afstand deed. Het kanaal, ter lengte van 32 K.M., volgt vanaf Heerde tot bij Hezenberg de gekanaliseerde Grift en valt voor Hattem in de Groote Wetering, die in den IJsel uitloopt. Door vijf schutsluizen wordt het in zes panden verdeeld. De aangekochte Kayersbeek onder Beekbergen, die naar de haven te Apeldoorn werd geleid, leverde het grootste deel van het benoodigde voedingswater. In April 1829 werd het voor de scheepvaart opengesteld. Spoedig werd nu over doortrekking van het kanaal tot Dieren gedacht, welk plan in 1845 meer vasten vorm aannam, maar eerst in 1858 door het Rijk werd ondernomen, nadat de rechtstreeks belanghebbende gemeenten (Apeldoorn, Brummen en Rheden) samen ƒ 25.000 en de provincie ƒ 80.000 hadden toegezegd, en de bezwaren van het departement van oorlog, met het oog op defensie-belangen, waren opgelost. De totaalkosten voor dit 22.8 K.M. lange gedeelte, dat een gemiddeld peilverschil van 8 M. heeft, waren op ƒ 285.000 geraamd.
Meer moeite kostte hier het verkrijgen van ’t noodige voedingswater, aangezien het Rijk niet gerechtigd was om de, het kanaal kruisende, beken daarin op te nemen en deze soms met duikers onder den kanaalbodem moesten worden doorgeleid. Het kanaal was reeds eenige jaren gegraven, toen nog steeds nieuwe sprengen aangekocht en verder blootgelegd moesten worden om „het waterlooze kanaal” bevaarbaar te maken. Eindelijk, in December 1868, kon de laatste dam worden opgeruimd en het eerste schip de vaart passeeren. Daar dit deel op één waterspiegel ligt, wordt het verkeer niet door sluizen vertraagd. Vijf jaar na de opening werd met verruiming begonnen en was het deel Apeldoorn-Hattem reeds verbreed en verbeterd, zoodat de totaalkosten van het geheele kanaal tot bijna ƒ 1.600.000 zijn gestegen. Het kanaal mag door vaartuigen ter lengte van hoogstens 30, ter breedte van 5.90 en ter diepte van 1.56 M. bevaren worden, met uitzondering van het gedeelte Apeldoornsche-Hezenbergsche sluis, waar de hoogste diepgang op 1.38 en de grootste breedte op 5 M. (voor stoombooten slechts 4.15 M.) is gesteld. Voor de economische beteekenis van dit kanaal zie verder: VELUWE (Verkeerswegen op de).