Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Anglesey of anglesea

betekenis & definitie

Anglesey of anglesea - oudtijds Mona, in de middeleeuwen Anglorum Insula, eiland in de Iersche Zee, oppervl. 783 K.M.2, ruim 50.000 inw.; het eiland is een tot Wales behoorend graafschap en is door het op twee plaatsen overbrugde Menai-kanaal van het vasteland van Engeland gescheiden: de kust is steil, het eiland zelf heuvelachtig en over het geheel kaal en arm aan natuurschoon; evenwel vindt men hier veel oudheden, menhirs, cromlechs, enz.; de hoofdstad is Beaumaris; het graafschap zendt één afgevaardigde naar het Parlement. De hoofdstad is de residentie van den markies van Anglesey. — In het jaar 61 na Chr. onderwierp de Romeinsche veldheer Suetonius Paulinus het eiland; in een opstand kort daarop werd de Romeinsche bezetting verdreven, doch deze keerde in 76 terug. Later nam de eerste Engelsche Koning uit het Saksische huis, Egbert, het eiland in bezit, doch verloor het spoedig weer aan de vorsten van Noordelijk Wales.

Toen Eduard I in 1283 Wales veroverd had, kwam ook A. voorgoed onder Engeland. In 1661 werd Anglesey tot een heerlijkheid verheven; de eerste graaf van A. was Arthur Annesley, baron van Mountnorris, geb. 10 Juli 1614, overl. 29 April 1686. In 1761 stierf dit geslacht uit en de titel werd eerst in 1815 vernieuwd en neergelegd in handen van Henry William Paget, graaf van Uxbridge, sinds 1815 markies van Anglesey.

< >