Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Angiospermen

betekenis & definitie

Angiospermen - bedektzadige planten, zijn planten met bloemen, waarvan de vruchtbladeren een gesloten vruchtbeginsel vormen, waarbinnen de zaadknoppen zijn opgesloten. Het vruchtbeginsel draagt, al dan niet aan het eind van een stijl, een of meer stempels waarop het stuifmeel kiemt. In de zaadknoppen zijn geen typische archegoniën te vinden. De embryozak bevat meest maar één eicel of eikern, die zich na de bevruchting tot kiem ontwikkelt, bovendien nog een of meer andere cellen of kernen, die meest pas na versmelting met een der mannelijke kernen het kiemwit of endosperm gaan vormen (zie ZAAD).

De gekiemde stuifmeelkorrels of pollenkorrels bevatten, behalve de geslachtelijke cellen of kernen, maar één ongeslachtelijke cel. Het overbrengen van het stuifmeel op de stempels heeft plaats door bemiddeling van dieren (meest insecten) of door den wind, zelden door het water (zie BESTUIVING). De bloemen zijn één- of tweeslachtig. De zaadknoppen ontwikkelen zich tot zaden, die in vruchten zijn opgesloten (zie ZAADVORMEN), en vrij komen door het openspringen van de vruchten, of binnen de vrucht kiemen. Naar het aantal zaadlobben van de kiem en naar een aantal andere kenmerken onderscheidt men Monocotylen (Eenzaadlobbigen) en Dicotylen (Tweezaadlobbigen). De A. zijn houtige planten of kruiden; ze vormen te samen met de Gymnospermen de groote plantenafdeeling der Phanerogamen of Bloemplanten. Van alle groote groepen zijn de A. het rijkst aan soorten; meer dan 100.000 soorten zijn beschreven; wegens de vaagheid van het soortbegrip en de moeilijkheid vele soorten scherp te omlijnen heeft dit cijfer echter alleen vergelijkende beteekenis. Ze zijn over de geheele aarde verspreid en ontbreken alleen in enkele deelen van het N. en Z. poolgebied en op de allerhoogste bergen.

Zelfs in het zeewater komen A. voor, b.v. het Zeegras in de N.lijke zeeën, en verwante vormen in tropische zeeën. In geologischen zin zijn de A. de jongste groep van planten. Ze worden pas in de krijtformatie voor het eerst gevonden, maar treden daar reeds op met een grooten rijkdom aan vormen, zoodat hun oorsprong verder terug in de aardgeschiedenis moet liggen. Van welke plantengroep ze afstammen, is geheel onbekend. Op grond van een vergelijking met de Gymnospermen komt men ertoe, bepaalde groepen van deze laatste als de — zij het ook niet directe — voorvaderen van de A. aan te zien.

Tot nu toe is het echter nog niet gelukt een overgangsvorm tusschen Gymnospermen en A. te vinden. A. bereiken hun grootste ontwikkeling pas in de tertiaire formatie, waar de meeste thans levende vormen reeds te vinden zijn, echter met een geheel andere verdeeling over de aarde dan thans. Ook omtrent de vraag, welke A. de oudste zijn, d.w.z. welke A. de meeste kans hebben te gelijken op de niet-angiosperme voorvaders van de groep, heerscht groot verschil van meening. Sommigen zien ervoor aan de Ranales (Magnoliaceeën en dergelijke), anderen meenen, dat de A. met zeer eenvoudige bloemen (Urticaceeën e.d.) zich het best laten aansluiten bij de hypothetische voorvaderen der A.

< >