Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Angelus

betekenis & definitie

Angelus - Gr.), ‘t Nederl, woord engel, bet. bode, berichtgever. — Ook de naam van het gebed ter eere der menschwording van Christus; het bestaat uit drie antiphonen en driemaal het „Wees gegroet”, waarbij een kort gebed gevoegd wordt; het dankt zijn naam aan het beginwoord van de eerste antiphoon (Angelus Domini nuntiavit Mariae: de Engel des Heeren heeft Maria geboodschapt). Van de torens der kerken in Katholieke landen en der meeste Katholieke kerken in ons vaderland roept driemaal daags (’s morgens, ’s middags en ’s avonds) een afzonderlijk klokgelui de geloovigen tot het Angelus-gebed op. De oorsprong van het Angelus-luiden ligt in het in sommige plaatsen vroeger (13de en 14de eeuw) gebruikelijke „Heiligenavondluiden”, waaraan paus Joannes XXII (1316—1334) het bidden van drie Ave Maria’s verbond. Daaraan werden ook aflaten verleend; zoo werd in 1397, volgens een nog aanwezige officiëele akte, een aflaat van 40 dagen gegeven aan hen, die des avonds bij het luiden der klok van het Begijnhof te Amsterdam drie Ave Maria’s geknield zouden bidden.

De eerste sporen van den ochtend-Angelus vindt men op de Synodus van Lavaur (Zuid-Frankrijk), in 1368 gehouden, en van den middag-Angelus op de Synodus van Olmütz (1413). In den tegenwoordigen vorm komt het geheel voor sinds de 2de helft der 16de eeuw. In vele kerken wordt voor het Angelus-luiden een afzonderlijk klokje (Angelusklokje of bedeklok) gebruikt, wat veelal in een klein torentje (Angelus-torentje) hangt.

< >