Angel (dierk.) - aculeus, het verdedigingswapen van een groot aantal insectensoorten; bij de wijfjes, en bij individuen, bij welke de geslachtsorganen niet tot volkomen ontwikkeling komen, de geslachtloozen — nimmer bij de mannetjes — bevindt zich aan het achterlichaam een toestel, bestaande uit de gifklieren en den angel; deze laatste bestaat meestal uit een zestal chitinestaafjes, die zoodanig zijn gevormd en samengevoegd, dat een toestel ontstaat, geschikt om te steken en tevens om het vocht, dat in de beide gifklieren gevormd wordt, in de gemaakte wond te doen vloeien. In de grootste der gifklieren wordt een sterk zuur reageerend vocht afgescheiden, in de kleinste een zwak alkalisch; beide vochten komen in de wond en verhoogen elkanders werking. Aldus werkt de angel bij die vormen, die hem als verdedigingswapen gebruiken; kleine dieren worden door de werking van beide vochten te zamen gedood.
Bij andere insecten dient de angel als aanvalswapen; dan is alleen de alkalisch werkende klier voorhanden, wier vocht de prooi, zijnde het voedsel voor het nakroost, alleen verdooft. Men vindt een angel bij de vliesvleugelige insecten (Hymenoptera).