Andreas (koning) - Een aantal koningen van Hongarije, van de dynastie der Arpaden, droegen dezen naam:
— Andreas I, regeerde van 1046 tot 1060; na door zijn neef Stephanus I, tegelijk met zijn broeders, in ballingschap te zijn gezonden, maakte hij van een opstand tegen koning Peter gebruik, om terug te keeren en zich meester te maken van den troon; om zich invloed en vertrouwen te verwerven, begunstigde hij eene algemeene Christenvervolging in zijne staten; toen hij zich evenwel zeker op den troon gevoelde, begon hij de Christenen te begunstigen en strafte hij zelfs degenen, die zijn voorganger ten onder hadden gebracht en hem op den troon hadden geholpen, gestreng. Hij verzoende zich met zijn jongeren broeder Bela en beschikte ten gunste van dezen over de troonsopvolging, vooral om zich van diens hulp tegen de Duitschers, die hem onder Hendrik III van 1046 tot 1052 beoorloogden, te verzekeren. Toen hij een voordeeligen vrede had verworven en hem intusschen een zoon geboren was, veranderde hij zijne beschikking betreffende de troonsopvolging ten gunste van zijn zoon en ten nadeele van Bela. De beide broeders geraakten hierover in een oorlog, die A. in 1060 het leven kostte en die Bela op den troon van Hongarije bracht.
— Andreas II, regeerde van 1205 tot 1235; hij deed tijdens de regeering van zijn broeder Emerich, die in 1196 den troon had beklommen, een vruchtelooze poging, om zich van de heerschappij meester te maken. Na zijns broeders dood regeerde hij eenigen tijd in naam van zijn neef Ladislaus, en volgde dezen bij diens dood, 1205, op. Hij beging vele misslagen, die telkens nieuwe opstanden en beroeringen tengevolge hadden, in een waarvan de koningin om het leven werd gebracht (1213). Te midden van verdeeldheid en ontevredenheid in eigen gebied, ondernam hij een kruistocht naar het Heilige Land. De door A. uitgevaardigde gouden bul (bulla aurea), die de voorrechten van den adel beperkte, geldt als de oudste Hongaarsche grondwet.
— Andreas III, bijgenaamd de Venetiaan, kleinzoon van den vorige, regeerde van 1290 tot 1301; hij was opvolger van Ladislaus IV, die vermoord was. Noch door Paus Nicolaas IV, noch door den Hertog van Oostenrijk, Albrecht, noch door den Keizer, Rudolf I, als wettig vorst erkend, wist hij zich evenwel op den troon te handhaven, hoewel een pseudo-A. tegen hem optrad en de Paus een tegenkoning, een zoon van Koning Karel II van Napels, tegen hem in het veld joeg. Met A. III stierf de mannelijke linie van de dynastie der Arpaden uit.