Ammonshoren of ammoniet - Een met Nautilus verwant dier. De ammonieten — de grootte variëert van enkele m.M. tot ½ M. — kwamen in een zeer groot aantal vormen voor gedurende het Devoon tot het einde van de Krijtformatie, stierven toen uit. De schaal bestaat uit een aantal kamers en is meestal in een spiraal gewonden; de omgangen raken elkander; de oppervlakte is glad of met ribben, insnoeringen, enz. versierd. In de voorste kamer heeft het dier, dat onbekend is, geleefd, evenals Nautilus; de overige kamers zijn met lucht gevuld.
Een dunne buis (sipho) aan het achtereinde van het dier doorboort echter alle scheiwanden en strekt zich tot in de kleinste kamers uit. De rand van de woonkamer, de mondzoom, kan zeer verschillend gevormd worden en versierd; vooral echter is de lijn tusschen de kamerwanden en den buitenwand zeer verschillend en veelal zeer samengesteld van vorm; deze laatste vormt dan ook het belangrijkste kenmerk voor de systematiek. Naast deze gevonden vormen komen er ook voor, bij welke de windingen elkander niet raken, of slakkenhuisvormige dieren en ook rechte; dit zijn de zoogenaamde „bijvormen”; deze treden vooral op in de Krijtperiode, toen de geheele groep haar einde naderde. Doordat sommige soorten een korten levensduur gehad hebben, zijn zij zeer geschikt om aardlagen te karakteriseeren (GIDSFOSSIELEN). In het Juratijdperk waren zij het talrijkst.
Het waren pelagisch levende dieren, die een groote verspreiding over de aarde hadden. In de woonkamer der ammonieten vindt men dikwijls den z.g. Aptychus (zie plaat Juraformatie II, fig. 11), die wellicht een schaaldeksel geweest is. Afbeeldingen van ammonieten vindt men op de volgende platen: Steenkolenformatie II (Goniatites), Juraformatie II (Ammonites), Triasformatie I (Ceratites en Trachyceras), Krijtformatie I (Crioceras, Toxoceras, Ancylocerras, Turrulites, Baculites). Zie voor de fraaie vormen der A.’s de plaat.