Ammoniak, NH3, aldus genoemd naar (Zeus) Ammon, daar de kameelenmest, die zich bij diens tempel door de veelvuldige bedevaarten verzamelde, bij verbranding een ammoniakverbinding (chloorammonium) leverde; was ongetwijfeld reeds door Plinius gemaakt; terwijl het 1766 door Black opnieuw ontdekt en door Priestley en Berthollet nader onderzocht is. Het is een verbinding van stikstof en waterstof, die in vrijen toestand weinig, in verbinding met zuren echter zeer verspreid in de natuur voorkomt. A. ontstaat bij de ontleding van stikstofhoudende organische stoffen zoowel bij rotting van dierlijke en plantaardige afvalproducten als bij droge destillatie. De laatste vormingswijze levert in het ammoniak- of gas-water der gasfabrieken de grootste hoeveelheid a., gedeeltelijk als ammoniumzouten, waaruit men het door destillatie met kalk kan vrijmaken.
Echter gaat slechts een deel van de stikstof der steenkolen over in den vorm van a. De pogingen, om a. direkt uit de elementen te maken, zijn eerst sinds korten tijd met succes in het groot uitgevoerd. Men laat daarbij de sterk gecomprimeerde gassen over metalen van de platina-groep als katalysator strijken; zie ook STIKSTOFVRAAGSTUK. A. is bij gewone temp. een kleurloos gas met onaangenamen, tot tranen prikkelenden reuk en loogachtigen smaak. Het lost uiterst sterk en met groot warmte-effect in water op en vormt dan ammoniakoplossing. Met zuren vormt het de ammoniumzouten. A. wordt bij —38°,5 en 1 atmosfeer gecondenseerd tot een kleurlooze vloeistof (vloeibare ammonia) met een dichtheid 0.68, die in stalen cylinders in den handel komt. Het vriespunt van deze vloeistof ligt bij 75°,5, het kritische punt bij 130° en 115 atmospheren. A. wordt gebruikt in ijsmachines wegens de sterke afkoeling, die het bij zijn verdamping teweegbrengt en voor de bereiding van ammoniakoplossing en ammoniumzouten.