Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Amadeo (giovanni antonio)

betekenis & definitie

Amadeo (giovanni antonio) - ook, hoewel minder gewoon Omodeo, Ital. beeldhouwer en architect, geb. waarschijnlijk in de nabijheid van Pavia 1447, overl. 27 Aug. 1522. Later woonde hij beurtelings te Milaan, in de Certosa van Pavia en in den toren del Mangano bij Pavia. A.’s werken worden, volgens het laatste en meest uitgebreide onderzoek naar den stijl, in twee groepen verdeeld. De éérste groep doet hem kennen als een van de meest begaafde volgers v. d. oude school der zg.

Campioneezen en tevens als een gretig leerling van de nieuwe school, die door den invloed van Michelozzo in Lombardije aanhangers begon te winnen, en die zich richt naar de Toskaansch-Florentijnsche beginselen. Sedert ± 1480 echter ondergaat A. den invloed van de gebroeders Mantegazza, die zelf tot de sfeer der school van Padua behoorden en in wier kunst men bestanddeelen van transalpijnschen oorsprong kan aanwijzen. De gewichtigste verandering zou men kunnen omschrijven als een sterke neiging tot realistische, minder algemeen-ornamentaal gehouden, vormen. Zoo sterk is die wijziging in A.’s stijl, dat het niet gemakkelijk is den kunstenaar, die de werken van de eerste groep heeft gewrocht, in die van de tweede te herkennen. Veel zijner scheppingen zijn echter duidelijk van zijn naam voorzien, andere volgens oorkonden met zekerheid aan hem toe te schrijven. Daar hij zeer vruchtbaar geweest is, moet hier een kort overzicht voldoende zijn: Tot de éérste periode behooren o.m.: de met naam gemerkte deur tusschen het Chiostro-piccolo van de Certosa te Pavia en het transsept der daar bij behoorende kloosterkerk (zeer decoratief behandeld met veel plantaardig ornament versierd). Ook in de architectuur der beide binnenplaatsen van de Certosa worden velerlei details aan hem toegeschreven. Tusschen 1470—75 bouwt hij de Capella Colleoni te Bergamo, ’t vroegste voorbeeld voor navolging der Florentijnsche renaissance-decoratie in Lombardije, verder het Graf van Medea Colleoni en het tegen den wand geplaatste grafmonument van den beroemden condottiere B. Colleoni (het houten beeld van den ruiter bovenin is echter niet door A. geleverd).

Als éérste werk van A.’s tweeden stijl worden beschouwd de reliefs, waarmee thans de kansels van de kathedraal te Cremona versierd zijn; ze waren voorde graven van martelaars bestemd. Hier is de wat geforceerde, kantige, harde manier van Mantegazza duidelijk in te zien, de figuren met dunne heenen zijn soms sterk uitgerekt; de composities verraden veel verbeeldingskracht, maar zijn druk en ook soms verward. De plooien met haar veelvuldige zigzaglijnen hebben iets gemaniëreerds. Daarbij komt een eigenaardige behandeling van het relief. A. pleegt de figuren op den voorgrond wel bijna geheel los te maken, hare randen echter niet rondend naar den achtergrond toe te laten verloopen, doch ze door schuin insnijden scherp te doen afsteken. Hij tracht op deze wijze in zijn groepen meer diepte te krijgen, door in werkelijkheid bijeenstaande deelen van het marmer door de ingesneden smalle tusschenruimten toch scherp van elkaar te scheiden. Hierdoor ontstaat echter veelal het effect, alsof de vlakke beelden in lagen boven elkaar geplakt waren. Tot versterking der illuzie van diepte moet ook gewoonlijk de vorm der omlijstingen dienen.

In de achtergronden vindt men meestal veel gebouwen aangebracht, die dan gemeenlijk den zg. „stijl van Bramante” vertoonen. In deze tweede periode valt voorts A.’s medewerking aan den vieringstoren van den Dom te Milaan sedert 1490, en aan de decoratie van het Ospedale Maggiore te Milaan; sedert 1491 heeft hij met de gebroeders Mantegazza samen den gevel van de kerk der Certosa bij Pavia van beeldhouwwerken voorzien, waarbij veel leerlingen en helpers medewerking verleenden. Eenige losse werken zijn thans in musea verspreid; zoo in het Victoria-Albert Mus. te Londen, Museo Archeologico te Milaan. Een klein fragment, dat zijn manier van doen goed doet kennen, bezit ook het Nederlandsch museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam. Archivalisch onderzoek heeft geleerd, dat A. ook als bouwmeester bij groote werken moet genoemd worden. Zoo moeten hem de wanden van de binnenplaats in het Palazzo Battiglia (thans Bossi) te Pa via worden toegeschreven en staat het vast, dat hij medewerkte aan de vergrooting van de kathedraal van diezelfde plaats.

Den vieringskoepel (tiburio) van den Dom te Milaan hebben we reeds genoemd, de bekronende obelisk werd zelf met het portret van den kunstenaar versierd. Wellicht bleef echter zijn ontwerp beperkt tot deze topversiering. Tenslotte noemen wij nog de grafmonumenten van Giovanni en Vitaliano Borromeo, voor kerken, te Milaan ontworpen, doch thans op de Isola Bella in ’t Lago Maggiore (na 1480); eindelijk zijn laatste groote plastisch werk: de Sarkophaag van den H. Lanfrancus in diens kerk buiten de muren van Pa via (1498, niet 1469, zooals men vroeger meende). In dit laatste stuk meenen sommigen nogmaals een aankondiging van een nieuwe periode te zien. Het gemaniëreerde, dat zijn tweeden stijl onderscheidde, schijnt hier plaats te maken voor een oorspronkelijk aandoende, vrije opvatting. — A. heeft een talrijke schare van medewerkers en leerlingen gehad, waaronder in de éérste plaats zijn te noemen: Briosco, Cazzaniga, Pietro daRBho en Rodari da Como. Voor de omvangrijke litteratuur en de volledige lijst zijner werken zie het artikel van F. Malaguzzi Valeri in ThiemeBeckers Künstlerlexikon.

< >