Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Altaï

betekenis & definitie

Altaï - (Goudgebergte, bontgeb. of steengeb.), algemeene naam van het bergstelsel, dat zich op de Zuidgrens van Aziatisch Rusland van den Boven-Irtisj tot het Baikal-meer uitstrekt, als een der evenwijdige ketengroepen, die het geraamte van OostAzië uitmaken. De Altaï vormt een hooggebergte met uitgestrekte valleien, besproeid door talrijke rivieren, waaronder de Tez (uitmondende in het Ubsa-meer) en de Kobdo (uitmondende in het Aralmeer) de voornaamste zijn. Het geb. bestaat uit twee verschillende deelen, n.l. de Gobi-Altaï, en de eigenlijke of Russische Altaï. De Gobi-Altaï begint op ± 106° O.L. als Churchu en Arzy Bogdo, ontwikkelt naar het Z. talrijke zijketens en gaat van ± 100° O.L. af in twee parallelketens naar het W.N.W., welke ketens samengevat worden als Ektag of wittoppige Altaï; over zijn hoogte is weinig bekend (± 4000 M); passen: Ulan Daba (2830 M.) en de Terektypas (3200 M.). De hoogste top in den Russischen Altaï is de Bjelucha (4540 M).

Naar het N.W. loopen deze bergen uit in den Ssalair, den Ala Taw en de bergketen van Kolywan. Het klimaat van den Altaï is minder streng dan men zou kunnen verwachten; de winters zijn er dikwijls zacht, de sneeuwval is niet bijzonder groot. De hellingen der bergen zijn meestal met dik gras begroeid en op vele punten bedekt met bosschen van cederboomen. Herten, hazen en wolven huizen bij menigte in de lagere streken, beren in de hoogere. Het stelsel is beroemd om zijn edele metalen; het deel tusschen Semipolatinsk en de bronnen van de Ob wedijvert in rijkdom aan ertsen met den Oeral; de mijnen leveren goud, zilver, koper en lood, voorts graniet en wit warmer.

< >