AIba - (Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van), Spaansch krijgsoverste, zoon van Garcias de Toledo, hertog van Alba, en Beatrix van Pimentel, geb. 1607 uit een der voornaamste Spaansche familiën; hij werd opgevoed onder toezicht van zijn grootvader Frederik de Toledo, die hem de kunst van oorlogvoeren en van regeeren onderwees; als jongeling nam hij deel aan den slag van Pa via) (1525) en als onderbevelhebber aan een veldtocht van Karel V tegen de Turken in Hongarije (1631); hij was bij het beleg van Tunis aanwezig (1636) en vergezelde.een expeditie tegen Algiers (1641). Als belooning voor de wijze, waarop hij zich in den oorlog tegen Frans I van Frankrijk (1642) in Navarre en Catalonië had onderscheiden, kreeg hij den rang van hertog. Toen Karel V in 1643, daar zijn tegenwoordigheid in Italië en Duitschland werd vereischt, de waarneming der regeering in Spanje aan zijn zoon Philips opdroeg, wees hij A. als diens politieken en militairen raadsman aan. De overwinning in den slag van Mühlberg in den Schmalkaldischen oorlog tegen de Protestantsche vorsten in Duitschland behaalde Karel V door zijn optreden (1647).
Op last van Karel V nam hij voorts deel aan de expeditie tegen den Koning van Frankrijk Hendrik II, die Metz bezet had, welke expeditie evenwel mislukte. Gelukkiger was A. in Italië tegen de verbonden legers van den Paus en den Franschen Koning, welken hij herhaaldelijk nederlagen toebracht (1666). Na den afstand van Karel V behield-hij het bevel over het leger, richtte verwoestingen aan in den Kerkelijken Staat, doch sloot op bevel van Philips II vrede met Paus Paulns IV (1657). Uit Italië teruggeroepen, verscheen hij in 1669 aan het hof van Frankrijk, welk land met Spanje door den Vrede van Cateau-Cambrésis, 3 April 1669, op voet van vrede was gekomen, en sloot aldaar in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van Spanje het huwelijk van Philips II met prinses Elizabeth, dochter van Hendrik II. Toen de Nederlanders tegen het Spaansche bestuur in opstand dreigden te komen, gaf A. als lid van den Staatsraad den raad dezen met macht en geweld te keer te gaan. Philips II keurde dezen raad goed en droeg na denBeeldenstonn de uitvoering er van op aan A. zelf, die in Aug. 1667 in de Nederlanden verscheen met onbegrensde volmacht en een leger van ruim 10.000 man, bestaande uit Spanjaarden, Albaneezen en Italianen, aangevoerd door de eerste krijgsoversten dier eeuw (don Frederik en don Ferdinand, A.’s zonen, voorts Chiappino Vitelli, Juliano Bomero, Luiz Paciotti, Sancho d’Avila, Alonzo d’Ulloa, Sancho de Londofio e. a.). In den beginne hield hij eerst de strekking zijner zending verborgen en ontving verschillende edelen zeer vriendelijk. Hij vestigde zich te Brussel, toonde de toenmalige landvoogdes, Margaretha, zijn lastbrief als kapitein-generaal, deed haar verstaan, dat hij nog andere bevelen had, die hij te gelegener tijd openbaren zou, en liet, toen Margaretha op het einde van 1667 haar ontslag had verzocht en hij haar plaats innam, weldra blijken, waarin deze geheime bevelen bestonden. Reeds 9 September waren de graven van Egmond, van Hoorne, de burgemeester van Antwerpen, Antonie van Stralen, en anderen gevangen genomen.
Bij A.’s nadering waren reeds een honderdduizendtal Nederlanders, waaronder de Prins van Oranje, uitgeweken; thans verlieten nog meer dan 20.000 het land. Einde September stelde hij den Baad van Beroerten in en begon een waar bloedbad; Antwerpen werd door een citadel in bedwang gehouden en de zoon van den Prins van Oranje, Philips Willem, uit Leuven weggevoerd. Bij Jemgum aan de Eems, versloeg hij (21 Juli 1668) het leger van graaf Lodewijk, broeder van Willem van Oranje, en matte het leger van laatstgenoemde, dat in het Zuiden was binnengevallen, door het ontwijken van een beslissenden slag dermate af, dat deze zijn soldaten moest afdanken, zooals A. ook de andere pogingen van den Prins, om van het buitenland uit een opstand in de Nederlanden te verwekken, deed mislukken. De Nederlanders, op het punt om den moed op te geven, kregen nu een nieuwen prikkel tot verzet door het invoeren van allerlei drukkende belastingen (den 20sten en den 10den penning), waartoe A. gedwongen werd door gebrek aan geldelijken steun uit Spanje; de algemeene tegenstand, tegen deze en andere maatregelen, die bedoelden het Spaansche regeeringssysteem op de Nederlanden toe te passen, deden hem evenwel aanvankelijk besluiten, zijn belastingplannen uit te stellen, al vonden zijn, ten deele uitnemende, maatregelen, om van de Nederlandsche gewesten een eenheid te maken, in de jaren 1569— 1571 voortgang. De toestand van A. werd intusschen hoe langer hoe moeilijker; zijn aanzien bij den Koning scheen te dalen en hij verzocht, daar hij zijn taak hier te lande als afgedaan beschouwde, zijn ontslag, toen de algemeene opstand na de verrassing van Den Briel door de Watergeuzen (1 April 1572) en een nieuwen inval van Oranje hem dwongen te blijven; voor een oogenblik brachten de gevolgen van den Bartholomeusnacht te Parijs voor hem verademing; doch weldra bespeurde hij, dat hij met een welbestuurde, algemeene beweging had te doen en begon daarop den oorlog met ernst. Nadat de poging van den Prins was mislukt en het Zuiden met geweld was onderworpen, werden Zutphen, Naarden, Haarlem genomen, Alkmaar en Leiden vruchteloos belegerd; de verbittering groeide allerwege aan en A., inziende, dat zijn wijze van optreden de zaak zijns Konings meer nadan voordeel had toegebracht, verzocht ontslag, en ontving dat van Philips, die gaarne zachter middelen wilde toepassen, om de oproerige landen tot rust te brengen.
A. droeg het bestuur over aan don Luis de Requesens en verliet 18 Dec. 1573 de Nederlandsche gewesten. Hij werd te Madrid met de hoogste onderscheiding ontvangen, doch bemerkte weldra, dat in hij ongenade was gevallen. Don Frederik, een zijner zonen, knoopte met een der hofdames van de Koningin, onder belofte van huwelijk, waaraan hij geen gevolg gaf. een liefdesbetrekking aan; nadat Frederik in hechtenis genomen was, werkte A. de ontvluchting van zijn zoon in de hand en deed hem tegen des Konings wil met een zijner nichten in het huwelijk treden; A. werd nu verbannen naar zijn kasteel Uzeda (1578), waar hij twee jaren verbleef; de geschillen over de opvolging in Portugal noopten den Koning hem evenwel de onderwerping van dat land op te dragen en hem dus uit zijn afzondering terug te roepen. A. trok nu meteen leger naar Portugal, verdreef don Antonio, prior van Crato, die bezit had genomen van den troon, en onderwierp in korten tijd het geheele land (1680), dat hij met zijn gewone gestrengheid behandelde, grootelijks tot Philips’ ongenoegen, die hem niet vergaf, dat hij don Antonio had laten ontkomen. A. stierf 11 Dec. 1582 te Lissabon op 74-jarigen leeftijd. Op het punt van veldheerstalent werd hij door geen zijner tijdgenooten overtroffen; hij was trotsch en onbuigzaam, voorzichtig, listig, koud van karakter, vol bewuste energie en uitermate werkzaam; als staatsman heeft hij echter de gave gemist, om de belangen van de doorhem voor den Koning bestuurde landen anders dan uit Spaansch oogpunt te beoordeelen.