Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Agricola

betekenis & definitie

Agricola - 1) Georg, (1494-1555), tijdgenoot van Paracelsus en evenals deze geneeskundige. Van de sterke strooming, die in zijnen tijd op geneeskundig gebied heerschte, nam hij weinig notitie, maar wijdde zich geheel aan de studie der mineralogie en metallurgie, terwijl hij de geneeskunde slechts weinig uitoefende. Door zijne werken, De ortu et causis subterraneorum en De re metallica, heeft hij veel bijgedragen tot de ontwikkeling der mineralogie en van den mijnbouw. Ook voor de alchemie, met welke hij zich vooral in zijne jeugd had beziggehouden, bleef hij gedurende geheel zijn leven warme belangstelling toonen, zonder daarbij in de overdrijving te vervallen, die vele anderen heeft gekenmerkt.

2) Johann, Duitsch theoloog, geboren te Eisleben, 20 April 1492; zijn eigenlijke naam was Johann Schnitter of Schneider (lat. Sartor) en hij werd ook Magister Islebius en Johann Eisleben genoemd; na volbrachte studiën te Leipzig en Wittenberg, waar hij Luthers leerling en persoonlijke vriend werd, werd hij in 1525 door Luther, die zijn talenten zeer hoog schatte, naar Frankfort a/d. Main gezonden teneinde aldaar, op verlangen der magistratuur, het protestantisme in te voeren; daarna trad hij in zijn geboorteplaats op als onderwijzer en predikant, tot 1536; in 1537 werd hij docent aan de hoogeschool te Wittenberg, alwaar de strijd tusschen hem en Luther over de tien geboden (zie ANTINOMISME) openlijk uitbrak, waardoor hij in moeilijkheden geraakte, die hem in 1538 dwongen naar Berlijn te vertrekken, waar hij tot groote armoede verviel, wat hem ten slotte noopte tot eene herroeping, waarvan de oprechtheid valt te betwijfelen; hij vond voorts een beschermer in Joachim II van Brandenburg, die hem tot hofprediker benoemde; met ijver bevorderde hij de verspreiding der protestantsche leerstellingen door de Brandenburgsche staten; met de Roomsche bisschoppen Julius von Pflug en Michaël Helding stelde hij in 1548 het Interim Augustanum op, waardoor hij zich weer vele vijanden verwekte. Hij stierf te Berlijn, 22 Sept. 1566. Vele theologische werken zagen van hem het licht; behalve deze schreef hij: Die gemeinen Deutschen Sprüchwörter mit ihrer Auslegung, waaraan een eerste plaats onder de letterkundige voortbrengselen zijner eeuw wordt toegekend. Zie over hem: G. Kawerau, Joh. Agricola von Eisleben. Berlin 1881.
3) Rudolf, eigenlijk Roelof Huisman, beroemd humanist. Als een onwettig kind van een geestelijke werd hij omstreeks 1443 geboren te Baflo (Groningen). Hij studeerde o.a. te Leuven en te Parijs, waar hij kennis maakte met Wessel Gansfoort, wiens vriend en vereerder hij levenslang bleef. Ook Italië bezocht hij, waar hij te Ferrara studeerde. In 1483 vestigde hij zich te Heidelberg, waar hij 28 Oct. 1485 stierf.

Meer philoloog dan theoloog, meer in den vreemde levende dan in zijn vaderland, heeft hij op de Nederlandsche reformatie betrekkelijk weinig invloed geoefend. Hij was een beslist tegenstander van de leer der transsubstantiatie, van die der verdienstelijkheid der goede werken, alsmede van het gedwongen coelibaat der priesters, terwijl hij de kerkelijke traditie in vele opzichten in strijd achtte met de H. Schrift en de rede. — Hij was een goed musicus en vervaardigde in 1479 het orgel in de Martinikerk te Groningen. Zijne voornaamste geschriften zijn in 2 dln. uitgegeven te Keulen 1539 onder den titel R. Agricolae lucubrationes aliquot etc. Zie over hem T. J. Tresling, Vita et Merita R. Agricolae (Gron. 1830).

< >