Affuit - toestel, waarop een vuurmond ligt bij het schieten en meermalen gedurende het vervoer. Oudere constructie in hoofdzaak: een affuitlijf, dat meestal bestaat uit twee onderling stevig verbonden zijwangen, die voorzien zijn van tappannen voor de tappen van den vuurmond (fig.). Bij lichte vuurmonden is de a. meermalen geleed, d.w.z. bestaat uit een onderaffuit, waarop draaibaar om een verticalen spil een bovenaffuit; voor kleine veranderingen in de zijdelingsche richting behoeft dan niet de geheele a. te worden gedraaid, gezwenkt of gebakst, doch kan boven-a. over onder-a. eenige graden worden gedraaid. Affuiten, waarmede de vuurmond rechtstreeks verbonden zijn, heeten met het oog op de werking van het schot stugge a. De nieuwere a. zijn met kanon- of vuurmondterugloop; zij zijn niet rechtstreeks met het kanon verbonden, doch door middel van een veerkrachtig onderdeel (wieg, mof, jak). De geheele a. staat vast of wordt gedurende het vuur, bijv. door middel van een spoor met schop, vastgezet; bij het afgaan van het schot loopt de vuurmond over de wieg of door de mof achteruit, waarbij hij hydraulisch of pneumatisch geremd wordt en dan door vooruitbrengveeren of een pneumatischen vooruitbrenger weer naar voren wordt gebracht (fig.).
Wieg en wiegdrager vormen meestal gezamenlijk de boven-a. Bij luchtafweergeschut is de boven-a. over zeer grooten hoek over de onder-a. draaibaar; bijv. affuit-Deport (Rev. d’Art. 1910). Van affuiten, die als voertuig moeten dienen, rusten de zijwangen op een as met raderen; bij het vuren vormt de staart der a. het derde steunpunt; sommige affuiten (systeem Deport) hebben uitspreidbare zijwangen, zoodat die affuiten 4 steunpunten bezitten. Sommige affuiten rusten met de zijwangen onmiddellijk op een bedding: stoelen; andere staan op een raam: raamaffuiten. Men kan de affuiten naar de volgende beginselen onderscheiden: naar de geschutsoort: kanonaffuiten, mitrailleuraffuiten, enz.; naar de vuurhoogte: hooge affuiten, vuurhoogte 1.70 M, en lage affuiten, vuurhoogte ± 1.00 M.; naar de bijzondere opstellingsplaats: veld-, kazemat-, borstwering-, wal-, automobiel-, enz. affuiten; naar de constructie: raam-, pivôt-, middenpivôt-, wieg-, rad-, pantser-, enz. affuiten. Zie GESCHUT- en LOOPGRAAFPANTSER.
Vgl. G. de Josselin de Jong, De werking naar het schot op de affuit, Mil. Spectator 1905. Challéat, Théorie des affûts à déformation, Revue d’ Art. 1904-1905. Rausenberger, Theorie der Rohrrücklaufgeschütze. Art. Monatshefte 1907. Roskoten, Die heutige Feldartillerie 1909.