Adam de la halle - of Adam le Bossu, Fransch „trouvère” (minstreel) der XIIIe eeuw. Hij dichtte Balades, die evenwel niet teruggevonden zijn, een Congé (afscheid), toen hij zijn geboortestad Arras tengevolge van politieke troebelen moest verlaten, en eenige Chansons, waarvan vooral de gedeeltelijk nog bestaande muziek bewonderaars verwierf. Zijn beroemdheid heeft hij te danken aan zijn dramatische werken.
In 1262 liet hij te Arras le Jeu de la Feuillée (het spel van het priëel) of le Jeu d'Adam opvoeren, waarin hij zelf, zijn vader, zijn vrouw, zijn vrienden en zijn buren optreden. Het stuk, waarin poëzie, bekoorlijkheid, grofheid, satire en phantasie elkaar afwisselen en dat onwillekeurig aan Aristophanes’ spelen, ook eenigszins aan een moderne revue doet denken, is het éénige van dit genre in de Fr. letterkunde van de Middeleeuwen. Een ander spel, le Jeu de Robin et de Marion, waarschijnlijk in Italië geschreven, werd eerst na den dood van Adam te Arras opgevoerd.
In Frankrijk wordt A. beschouwd als de stichter en grondlegger van de Opéra comique. Zijn Jeu de Robin et de Marion is een eenvoudig herdersspel, waarin dansen en zangwijzen elkander afwisselen, en het in de middeleeuwen gaarne vernomen geval wordt voorgesteld: eene herderin, die de verlokkende aanbiedingen van eenen edelman weerstaat, en haren boerschen minnaar trouw blijft. Aanvankelijk meende men, dat A. niet alleen den tekst, maar ook de muzikale wijzen van dit spel vervaardigd had. De laatste onderzoekingen hebben bewezen (Combarieu, Hist. d. I. Musique) dat hij, zonder schroom, bestaande en algemeen bekende liederen in zijn werk opnam. Het zangspel heeft meer dan eene eeuw lang eene ongekende populariteit genoten, en nog tegenwoordig zegt men in Frankrijk „ils s’aiment comme Robin et Marion”. De muziek van R. et M. is bewaard gebleven in twee handschriften, ’t eene in de Nat.
Bibl. te Parijs, het andere in de Bibl. te Aix. Zij wijken op verscheidene plaatsen van elkander af. A. kwam later te Parijs in dienst van den graaf v. Artois, volgde dezen — die hem zeer hoog schatte — in 1282 naar Napels. Van zijne werken bestaan verschillende nieuwe uitgaven. Die van Coussemaker (1872) schijnt, in de overzetting van de oude noteering naar het hedendaagsche notenschrift, onverdedigbare vrijheden te bevatten.