Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Actinomycose

betekenis & definitie

Actinomycose - is een ziekte, die bij den mensch tamelijk zelden optreedt, doch veelvuldig voorkomt bij runderen, ook wel bij paarden, varkens en geiten, zelden bij schapen en honden. Vooral in vruchtbare, lage streken, ten onzent langs de groote rivieren, wordt de ziekte bij runderen veelvuldig aangetroffen, vooral bij jong vee. Enkele malen is zelfs een enzoötische uitbreiding waargenomen. Het meest treedt de ziekte op in den wintertijd, den tijd van de stalvoedering.

Bij runderen worden het meest de tong en de kaakbeenderen aangetast. De actinomycose van de tong is bij de veehouders bekend onder den naam van „houttong”. In de tong komen een aantal knobbels en knobbeltjes voor, die ten deele aan de oppervlakte promineeren, terwijl verder het interstitieele bindweefsel sterk is vermeerderd. De tong is geheel of ten deele vergroot, voelt hard en knobbelig aan, vertoont dikwijls enkele zweren en woekeringen aan de oppervlakte. Het eten is zeer bemoeilijkt; de dieren speekselen uit den mond en vermageren. Soms is de vermagering het eerste verschijnsel, dat de eigenaar opmerkt. In de kaakbeenderen gaat de ziekte van de tandkassen of van het beenvlies uit. Er treden gezwellen op, die tot deformatie aanleiding geven.

Het kauwen wordt bemoeilijkt, de kiezen gaan los zitten. De beenderen zetten meer en meer uit en zelfs breken de gezwellen wel naar buiten door. Meermalen komen ook actinomycose-gezwellen voor in en onder de huid, het meest aan de wangen, onder de ooren, aan den hals en vooral in de keelstreek. Vooral deze retropharyngeale gezwellen breiden zich soms sterk uit; zij breken wel door de huid. Ook aan de ledematen komen enkele malen actynomycose-gezwellen voor. Actinomycose van het digestiekanaal, van de longen, van den uier, treft men veel minder aan. Een algemeene verbreiding der ziekte door het lichaam is uiterst zeldzaam. Bij het paard ziet men enkele malen actinomyces-gezwellen in de zaadstreng na castratie; bij het varken komt nog het meest uieractinomycose voor.

Het verloop der ziekte is steeds chronisch en kan maanden, zelfs jaren duren. De ziekte wordt veroorzaakt door de actinomyces, een zich gaffelvormig vertakkende en door sporen voortplantend micro-organisme. Als de omstandigheden gunstig zijn, vormen zich korrels van 0.1—0.75 m.M. doorsnede; soms vindt men wel korrels van 2 m.M. De korrels zijn wit of geel en krijgen, als zij ouder worden, den moerbeivorm; het centrale deel bestaat uit draden, staafjes en sporen, het buitenste deel uit kolfvormige verdikte einden der draden. Vroeger werden deze kolfvormige verdikkingen als knoppen (gonidiën) beschouwd, nu weten wij, dat het degeneratievormen van de draaduiteinden zijn. De sporen en draden kleurt men met de methode van Gran, de kolven met diffuuskleurende kleurstoffen. Actinomyces kan gecultiveerd worden op verschillende voedingsbodems, vooral bij aanwezigheid van zuurstof, zoo op gelatine, agar, bloedserum, aardappel en bouillon. Wij hebben te doen met een parasiet, die echter ook saprophytisch leeft op gras en vooral op de graansoorten, speciaal in de luchtkanalen der halmen. Vochtig weer bevordert de voortplanting.

De infectie bij de dieren heeft vooral plaats door bemiddeling van de grassen, vooral door de scherpe kafnaalden van gerst, die in het mondslijmvlies dringen. Ook bij wisseling der kiezen, bij blaren door mond- en klauwzeer bestaat de mogelijkheid van infectie met Actinomyces, van uit het voeder. Voor het met zekerheid onderkennen der ziekte is het aantoonen van de korrels of de Actinomyces noodig. De grootere korrels zijn microscopisch waar te nemen. De behandeling bestaat in het operatief verwijderen der gezwellen of, waar operatief niet te helpen is, door het instellen van de door wijlen Dr. Thomassen, leeraar aan de Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, aangegeven joodkalium-behandeling.

Zooals boven reeds gezegd is, komt Actinomycose bij den mensch slechts zelden voor. De ziekte openbaart zich als chronisch, steeds voortwoekerend, ontstekingsproces. De verbreiding gaat in verschillende richtingen; er ontstaan dikwijls fistels. De ziekte kan herkend worden door het onderzoek van den etter. In het begin, wanneer nog geen ettervorming optreedt, kan de herkenning uiterst moeilijk zijn.

Meestal gaat de ziekte uit van de mondholte, maar de aandoening kan ook optreden in de longen, in de darmen, enz. In deze gevallen is het dikwijls mogelijk, de ziekte te herkennen. De behandeling is een chirurgische; zij stuit dikwijls op groote technische moeilijkheden. De behandeling wordt ondersteund door de toediening van joodkalium.

< >