Abdoel-Hamïd I - sultan van Turkije, geb. 20 Mei 1725, zoon van Achmed III; kwam in 1774 aan de regeering op een tijdstip, dat het rijk door oorlog en binnenlandsche onlusten ten prooi was aan de grootste verwarring. De stadhouders der afgelegen gewesten (Syrië, Egypte, Georgië) gedroegen zich jegens de Porte als onafhankelijke vorsten en met Rusland was het rijk in een oorlog gewikkeld, waarin het nederlaag op nederlaag leed. Eenige maanden na zijne troonsbestijging sloot A. den vrede van Koetsjoek-Kainardsji (21 Juli 1774), waarbij aan de Russen een uitgestrekt gebied aan de Zwarte Zee moest worden afgestaan, o.a. alle plaatsen a.d. N.-kust der Zwarte Zee. De Krim, eerst onafhankelijk verklaard, werd in 1783 door Rusland bezet en in het volgende jaar moest Turkije ook in den afstand van dit deel van zijn gebied bewilligen.
In verschillende deelen van het rijk kwamen de pasja’s tegen A. in verzet; in Syrië gelukte het echter een opstand te bedwingen, waarbij de hoofdleider, Sjeikh Tahir, sneuvelde (1775); ook de oproerige hoofden der Mamloeken in Egypte werden weer tot onderwerping gebracht (1786). In een nieuwen oorlog met Rusland (1787), dat een verbond had gesloten met Oostenrijk, verloor Turkije ongeveer zijn geheele vloot, terwijl Potemkin 17 Dec. 1788 Otsjakoff innam. A. stierf, 7 April 1789. Hij werd opgevolgd door Selim III.