Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Abattoir

betekenis & definitie

Abattoir - openbare slachtplaats van gemeentewege opgericht, waar de slagers verplicht zijn te slachten. De a.’s zijn van Franschen oorsprong en een instelling van Napoleon, die in 1807 een decreet uitvaardigde tot het oprichten van openbare slachthuizen. In de eerste plaats bieden deze het voordeel, dat eene goede keuring van vleesch kan plaats hebben. Ten einde te kunnen beoordeelen of vleesch nadeelig is voor de consumtie en dus afgekeurd dient te worden, is het noodig, dat nagegaan wordt of de dieren volkomen gezond waren, dan wel of eene ziekte aanwezig was, en is dit laatste het geval, welke de aard van de ziekte was.

Hierom is noodig, dat alle organen van de dieren, direct na slachting onderzocht worden, en zulks is alleen mogelijk als het slachten op ééne plaats in elke gemeente plaats heeft. Vóór en na het slachten worden de dieren door een veearts onderzocht; dikwijls is een microscopisch onderzoek van organen of een bacteriologisch onderzoek noodig. Alle voor de consumtie schadelijke dieren of deelen ervan worden afgekeurd. Deelen van weinig waarde worden altijd vernietigd, geheele dieren of vleesch worden òf vernietigd, òf, als zulks mogelijk is, door steriliseeren nog voor het gebruik geschikt gemaakt.

Verdere voordeelen zijn het bevorderen van de reinheid, de snelle en volkomen verwijdering of vernietiging van afvalstoffen, verwijderen van stank.

De meeste a.’s hebben koelinrichtingen, waardoor het vleesch beter bewaard kan worden. Door toezicht op de wijze van slachten, wordt minder wreedheid begaan, de verontreiniging van bodem en lucht wordt voorkomen. Aan de abattoirs zijn dikwijls verbonden ijsfabricatie, vetsmelterij, darmzouterij, bereiding van bloedpreparaten, bloedmeel, cadavermeel, enz.

Het doel wordt bevorderd door de combinatie met veemarkten, welke gehouden worden in aangrenzende hallen of stallen, welke bij voorkeur spoorwegaansluiting bezitten, zoodat het transport om de stad heen geleid kan worden. De inrichting bestaat in den regel uit afzonderlijke gebouwen: 1) voor het slachten van groot vee, n.l. runderen, 2) voor het slachten van klein vee, n.l. kalveren en schapen, 3) voor het slachten van varkens, 4) de stallingen voor het vee, 5) de darmwasscherij en talksmelterij, 6) het mesthuis, waarin alle afvalstoffen belanden, 7) een paardenstal met wagenremise en hondenstal, 8) het koelhuis, waarin het vleesch door blootstelling aan lage temperatuur versch gehouden wordt, 9) het vrieshuis, voor het bewaren van voedingsmiddelen in bevroren toestand, 10) de ambtswoning van den directeur met administratie-lokalen en 11) wasch-, kleed- en schaftlokalen. Bij het ontwerpen van een a. streeft men naar de bereiking van de grootste duurzaamheid en reinheid en naar doelmatigheid, waartoe vooral; behoort het zooveel mogelijk bekorten van de wegen, welke het vee bij de bewerking moet doorloopen.

< >